1869. JV? f9. Dingsdag 5October. S6ste jaargang.
Tot dit nummer behoort een bijblad, houdende:
1°. Verslag van het verhandelde in den gemeente
raad op Maandag 27 September jl., (laatste gedeelte).
2°. Vervolg van ons uittreksel uit het verslag van
den toestand der provincie 1868, voorafgaande aan
hetgeen verder in dit nummer is opgenomen.
B EKENDMAKINGEN
van het G^emeente-bostuur.
BINNENLANDSCHE BER1GTEW.
WANT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag' en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,75, fr. p. p. 1.90 Afzonderlijke
nommers 5 c.met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels h 1,
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie nren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan liet bureau bezorgd zijn.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
In aanmerking nemende, dat weldra de vijfde algemeene
volkstelling móet plaats hebben, en dat, na afloop dier tel
ling, de bevolkings-registers getoetst moeten worden aan de
verkregen opgaven;
Herinneren de ingezetenen aan de bepalingen van de art.
4 en 5 der verordening tot verdeeling aer gemeente in wij
ken enz., volgens welke, op verbeurte eener boete van een
tot drie guldens, ieder ingezeten, die binnen de gemeente
verhuist, verpligt is, binnen veertien dagen daarna ter se
cretarie van zijne verhuizing kennis ie gerenmet opgaaf
van de letter en het nommer der verlaten en der betrok
ken woning, terwijl de hoofden der huisgezinnen aanspra
kelijk zijn voor hunne vrouwen, inwonende kinderen, bloed-
ol' aanverwanten en inwonende dienst- of werkboden.
Burgemeester en wethouders vertrouwen, dat deze herin
nering voldoende zal zijn, om toteene getrouwe nakoming
der voorschriften aantesporen.
Goes, den 11 September 1869.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
De BURGEMEESTER van GOES, brengt bij deze ter
kennis van een ieder die het aangaat, dat het kohier van
het PATENTREGT voor deze gemeente eerste kwartaal van
het dienstjaar 18691870, op heden ter invordering is ge
steld in handen van den ontvanger der bal as tingen, binnen
deze gemeente.
Goes, den 1 October 1869.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES brengen
ter kennis van de ingezetenen, dat de raad dezer gemeente
in zijne vergadering vau den 27 September jl. ter vervuUing
der plaatsen, die door de periodieke aftreding of het bedaiv
ken van de tegenwoordige titularissen waren opengevallen,
heeft benoemd:
tot Voorzitter der commissie voor de veemarkten, en tot
Voorzitter der commissie van classificatie der minvermogende
schoolkinderende heer J. A. A. FRANSEN VAN DE PUTTE;
tot lid der commissie van kaserneringde heer jhr~ mr.
J. J. POMPE VANMEERDERVOORT;
tot lioofd-commissaris der vereeniging van werkliedende
heer O. VERHAGEN;
cn tot lid der commissie voor het ontwerpen der verorde
ningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd: de heer
mr W. G. DE KNOKKE VAN DER MEULEN.
Geschiedende hiervan openbare bekendmaking, zoo ter
voldoening aan de voorschriftenals opdat de benoemden
in hunne betrekkingen door de ingezetenen zouden worden
erkend.
Goes, den 3 October 1869.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, bren
gen ter kennis van de ingezetenen, dat, wegens het SCHOON
MAKEN der BRUG ovér de haven, deze op li 'oenstlag
tien li October a. s.niet zal kunnen gepasseerd worden,
en dat de passage met rijtuigen, dien dag zal moeten ge
schieden langs de begraafplaats.
Goes, den 4 October 1869.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
Sedert de gebruikelijke troonrede door Z. M. den
koning werd uitgesproken, is de onruststokerij
weder in vollen gang.
Het is geen laster als wij beweeren, dat de con
servatieve dagbladpers er dagelijks op uit is, om
de regeering verdacht te maken, te bemoeijelijken.
Geen dag gaat er voorbij, waarop niet de me
nigvuldige bladen van die kleur zich, in ellen lan
ge artikelen, uitputten, om den finantieelen toe
stand des lands zoo zwart mogelijk afteschilderen,
en de oorzaak daarvan te zoeken bij de regee
ring, althans bij de politieke rigting, die haar steunt.
Men zegt niet, met ronde woorden.- de minis
ter liegt! maar als men, in strijd met al zijne
verzekeringen volhoudt, dat hij den toestand an
ders voorstelt, dan die is; als men voor ironie
verklaart, wat de minister zegt„wij kunnen de
toekomst gerust te gemoet gaan," dan gebruikt men
slechts andere woorden, om te verklaren, dat de
natie door de regeering bedrogen wordt.
Twee vragen doen zich daarbij aan de onpar-
tijdigen en nadenkenden voor: aan welke zijde is
de waarheid; en, welke nuttigheid heeft bet, door
zulke opruijende taal, het land in rep en roer te
brengen
Aan welke zijde is de waarheid?
Bij het beantwoorden van die vraag, dient op
den voorgrond te staan, dat de bestrijders van den
minister, even min als wij, op de hoogte zijn van
de plannen en berekeningen van den minister en
dat het zeer bezwaarlijk is, om uit liet weinige,
dat daaromtrent bekend is, zulke stellige gevolg
trekkingen te maken.
De minister heeft niet overdreven of met schoone
woorden zoeken te misleiden. Hij legde den toe
stand bloot, zooals die is, en de conclusie waartoe
hij kwam, moest wel door ieder gemaakt worden.
Sedert lang weten wijdat de gouden eeuw voor
bij gegaan is. De Indische baten zijn niet langer
de bron, die men naar willekeur met breeden
stroom kan doen vloeijen. Daarover beklagen zij
zichdie Indie wilden laten betalen opdat wij
ons in weelde zouden kunnen baden; daarover ver
heugen zij zichdie ook voor Indie regt en bil
lijkheid wenschen.
Wij treden voor het oogenblik niet in eene ap
preciatie van de verschillende theorien omtrent bet-
bestuur van onze koloniën. Wij nemen alleen het
feit, dat vermindering van Indische baten onze
schatkist dwingt, om in eigen kring naar verster
king omtezien.
Moet daaruit dan noodwendig een tekort voort
komen
Is het Nederlandsche volk dan zoo verarmd,
is het welvaren zoo verminderd, zijn de stoffe
lijke krachten der natie zoodanig uitgeput, dat
niet anders dan finantieele ellende ons te wach
ten staat?
Wie dat durft beweeren, moet wel blind zijn
voor alles, wat wij dagelijks zien en ondervinden.
Er is waarlijk te veel, te groote reden van dank
baarheid, om ons te dien aanzien sombere voor
stellingen te maken.
Maar zoo lang de middelen niet ontbreken, om
in de behoefte te voorzien, kan men ook geene
gegronde reden van onrust aangeven.
Altijd en wederom komt men daarom op de
vermindering van het Indisch batig slot terug,
maar ook zij, die dat doen, kunnen niet ontken
nen, dat het in ieder geval wenschelijk is, om niet
langer van die overzeesche baten afhankelijk te
wezen
Zij moesten zich daarom verblijden over elke
poging, om ons in dien natuurlijken toestand te
brengen, al kost het ook moeite en inspaunig, om
daartoe te geraken.
Zeker is het, dat men om de schildering regt
donker te kleuren, de toevlugt nemen moet tot
onderstellingenomtrent hetgeen misschien bedoeld
wordt, omtrent hetgeen welligt gebeuren kan. Het
tegenwoordig oogenblik, dit ziet iedereen, geeft
geene bekommeringaan elke verpligting kan
worden voldaanslechts voor bijzondere uitgaven
zullen leeningen noodig zijn en dat akelige te lort
waarmede men het volk bedeigt, bestaat voor het
oogenblik nog slechts in de verbeelding van hen,
die het schijnen te wenschen, om in hunne profe
tien niet gelogenstraft te worden.
Hadden maar die ellendige radikalen ons niet
zoo ver gebragt; hadden maar geene liberale
ministers zooveel bedorven!
Men zoo daartegenover kunnen stellen, dat er
in de laatste jaran ook conservatieve ministerien
geweest zijn, die veel klaagden over liberale voor
gangers, maar die- niet eene krachtige poging de
den, om daarin verbetering te brengen.
Doch wat baat ons dat vorschen naar oorzaken
de hoofdzaak is: hoe is onze toestand?
De minister zelf erkentwij moeten zuinig en
voorzigtig zijn, maar hij geeft de bewijzen in
handen, dat men dan ook gerust voorwaarts kan
treden.
Laat het zijn, dat wij nog niet genoeg weten,
om ons onbepaald daaraan overtegevenwat wij
weten, geeft evenmin regt om te zeggen: dat de
regeering de natie misleidt.
En waartoe die beschuldiging, welke nuttigheid
ligt er in de dagelijksche beroeringen waarmede
men het volk afkeerig wil maken van zijne re
geering
Zal de natie daardoor gered; zal zij daardoor
zeker beter worden?
Neen! maar hare oogen zullen opengaan en zij
zal leeren onderscheiden, wie hare vrienden en
hare beste leiders zijn.
Denkt men waarlijk, dat dit de uitwerking zijn
zal van het schelden tegen den minister, van het
overdrijven, van de akelige voorspellingen?
Zoo min zij, die zeggen„de toestand is vol
maakt;" als zij, die volhouden„wij waren nooit
in treuriger staat," vinden geloof, 't Is te duide
lijk, dat men met bijzondere inzigten, die sterke,
onnatuurlijke kleuren bezigt.
Het volk begrijpt al die becijferingen, al die
voorspiegelingen niet, maar het heeft gezond ver
stand genoeg, om te begrijpen, dat die overdrij
ving geen waarheid kan wezen.
Waarintusschen die redeneeringen ingang vinden,
stichten zij kwaad. Zij ondermijnen het vertrou
wen en kweeken verdeeldheid aan.
Indien de toeleg gelukte der bestrijdersdan
moest dit ministerie weder verwijderd worden, en
zouden wij daardoor vooruitgaan?
Zou het niet beter zijn, om de natie aan te spo
ren, dat zij met goed geopende oogen den gang
der zaken gadesladat zij bedaard afwachte hoe
de minister zijne plannen ontwikkelt, dat men
vertrouwen stelle in den vorst, die aan dit mi
nisterie de verwezenlijking van zijne wenschen
voor het volk heeft opgedragen
Wij willen geen ontijdigen lof voor de regeering,
maar evenmin die minachting, die verdachtma
king, die onedele bestrijding, die wij dag aan
dag zien toenemen.
Wij kunnen toezien zonder ons te beangstigen,
wachten zonder iets te verspcelev, en zeker zal
er meer goeds tot stand komen, door eene ver
standige zameuwerking, dan door het gedurige
twiststooken, dat verbittering wekt en de eerste
voorwaarde voor volksgeluk, de eendragt, onmoge
lijk maakt.
GOES, den 4 October 1869.
Eïaiaslel van en op Xcdcrliuiii In R86§.
Thans is van wege het Departement van Finan-
tien het tweede gedeelte uitgegeven van de handels
statistiek over het vorige jaar.
Daaruit blijkt, dat de invoer eene gezamenlijke
waarde van ruim 578 millioen gulden heeft bedra
gen, waarvan 66 pet. van de zeezijde en wel 47 pet.
met zeil- en 53 pet, met stoomschepen. De invoer
langs de rivieren heeft bedragen 17 pet. en van de
landzijde 17 pet.
De uitvoer heeft beloopen eene waarde van omtrent
474§ millioen gulden, waarvan 53 pet. ter zee, en
wel 35 pet. met zeil- en 65 pet. met stoomschepen;
de uitvoer langs de rivieron beliep 25 pet., van do
landzijde 22 pet.
De doorvoer heeft bedragen ruim 1054 millioen
gulden waarvan van do zee- naar de zeezijde bij