2
HOOFDSTUK IX.
Armwezen.
De toestand van de behoeftige klasse in dit gewest,
kan, in vergelijking van die van vorige jaren ge
zegd worden, in 1868 gunstiger te zijn geweest.
Veel heeft daartoe bijgedragen de buitengewone
zachte winter, alsmede de algemeene gezondheids
toestand, die, in onderscheiding van vorige jaren vrij
gunstig was.
Buitengewone maatregelen, ten doel hebben de om
armoede te voorkomen of te lenigen, zijn er, voor
zoo verre ons bekend is, niet genomen; de gewone
hebben zich bepaald bij het geven van kosteloos
onderwijs aan minvermogenden, benevens, en wel
in zes gemeenten, bij het verschaffen van werk, be
staan hebbende in het bereiden van vlas en het
pluizen van touw.
De vermeerdering der uitgaven is bij de meeste
gemeenten het gevolg van klimmende teruggave
van elders verleenden onderstand, met de voldoening
waarvan in die gemeenten de burgerlijke armbestu
ren zich belasten.
Door den Koning werd het afgeloopen jaar mag-
tiging verleend tot aanvaarding van de volgende
legaten;
van 200, aan de hervormde diakonie te Tho-
len, bemaakt door Michiel Marinus de Lange-,
van 600, aan de. diakonie der Nederduitsche
hervormde gemeente te Middelburg, bemaakt door
Petronella Elizabeth Mathijssen, echtgenoot van R.
J. Blend;
van ƒ500 aan dezelfde diakonie, bemaakt door
Catharina Ludolphina Schroder, weduwe jonkheer
J C. B. van Hoorn van Burgh;
van ƒ1000, aan het diakonie-armbestuur der her
vormde gemeente te Zierikzee, bemaakt door Maria
Adriana Ferleman;
van 500, aan het armbestuur der evangelische
luthersche gemeente te Zierikzee, bemaakt door Cor
nelia Barendina Holman, weduwe M. Lookman;
van ƒ300, aan de diakonie der Nederduitsche her
vormde gemeente te Vlissingen, bemaakt door Jo
hanna Cornelia Klootwijk, echtgenoot van J. B. A.
Mabilot; en
van ƒ250, aan het roomsch katholyk parochiaal
armbestuur te Heinkenszand, bemaakt door Johanna
Hubregtse Boonman.
Besturen voor huiszittende armen.
Het getal der burgerlijke armbesturen (a en d), bleef
onveranderd, dat der kerkelijke (b) vermeerderde
met 3 dat der bijzondere besturen voor huiszittende
armen (c) verminderde met 1 zoodat er in het ge
heel 2 instellingen meer waren dan in 1866.
De genoemde verschillen vloeijen daaruit voort,