Vrijdag 1 October.
Bij dit nommer behoort een groot gedeelte van
het verslag van het verhandelde in de raadsverga
dering van jl. Maandagdat bij een volgend No.
vervolgd wordt.
KENNISGEVING.
BINNENLANDSCHE BERIGTEN.
iip "i 'if i —i
De uitgave dezer Courant"geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal ƒ1,75, fr. p.p. ƒ1.90 Afzonderlijke
nommers 5 c.met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels it j 1,-
Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan liet bureau bezorgd zijn.
De Directeur van het Postkantoor te Goes, brengt
ter kennis van het publiek dat van af 1 October
de verzending der brieven per Diligenceplaats vindt
des morgens ten 7 uur en 's avonds ten 3 uur.
Brieven in de bus des morgens 6 uur 30 en 's avonds
2 uur 30 m.
Het kantoor is geopend van 's morgens Si10,
van II52 uur 's avonds en van 45 en 910
uur 's avonds..
De Directeur,
M E IJ L I H K.
Hoe weinig wijdoor middel van de troonrede,
nog weten van de finantieele plannen der regee
ring, toch worden die reeds beoordeeld en ver
oordeeld, als of men ze in al hunne bijzonderhe
den kende. De enkele woordendie daarop doel
den, geven stof genoeg, om reeds nu de mogelijke
wijzizingen in het finantieel raderwerk van den
staat, als zoovele wapenen tegen het ministerie te
gebruiken.
'tls vooral de income-tax, die geëxploiteerd wordt,
om eenige hatelijkheden te zeggen, en de meest-
inogelijke onjuistheden onder de menigte te brengen.
Zoo bijv. zegt men, dat de minister de gemeen
ten belasten wil met eene heffingdie hij zelf on
gaarne doen zouhij zou zich willen vrijwaren
voor de onaangenaamheden aan eene niet aange
name belasting verbonden, door de gemeentebe
sturen te verpligtendat zijom in de lokale
behoeften te voorzien of een hoofdgeld heffen of
dat vermeerderen.
Men vergeet echter daarbij, dat, hoe weinig de
groote menigte zich om staatszaken bekommert,
zij toch zeer goed weet, en onthoudt, welke minis
ter de auteur was van eene wet, die bestemd is,
om in de kleinere kringen der gemeenten te wer.
ken. De tegenstanders der gemeentewet bijv.
zullen nooit nalaten den naam van ThorbecJce te
noemen, wanneer zij hunne grieven tegen die wet
vermelden en het publiek denkt er niet aan, om
den burgemeester of de leden van den gemeente
raad aansprakelijk te stellen voor bepalingen, die
het liever missen zou, maar die uitvloeisels zijn
van genoemde wet.
Zoo zal het ook nu weder gaan en de minister van
Bosse zal er wel van overtuigd wezen, dat als de
gemeente-besturen maatregelen nemenomdat een
deel van het nu uitgekeerde der personeele belas
ting aan het rijk verblijftniet deze daarvan de
onaangenaamheden zullen dragenmaar dat men
steeds den naam des ministers aan de klagt daar
over verbinden zal.
Wij vertrouwen dat de minister zich daardoor
niet zal laten weerhouden van hetgeen hij nuttig
oordeelt. Maarmet het oog ook op de mogelijke
vervulling der finantieele plannen, is de opmerking
niet overbodighoe reeds nuterwijl men nog
slechts gissen en raden kanalle gemoederen op
geruid worden, om toch met weerzin de plannen
der regeering te verbeiden. Wanneer men van
wetten, die nog komen moeten, al een wapen
tegen het ministerie gaat smeden, dan blijkt daar
uit wel duidelijk, dat men niet de wet billijk
onderzoeken en beoordeelen, maar wel den maker
veroordeelen wil.
Zeer aandoenlijk zijn ook de redeneeringen, waar
mede eene mogelijke belasting op den tabak reeds
nu bestreden wordt. „Hoe?" zoo wordt er geroe
pen, „eerst heeft men de honden, die vrienden der
armen, belast en nu zal men den armen man ook
zijn pijp tabak gaan ontnemen!"
Lief, niet waar, die gemoedelijke zorg voor den
armenMen zou zoo zeggen, dat, die zoo spre
ken en denken, wel altijd in de eerste plaats met
de armen bezig zijn. Hoe spreekt in die teedere
zorg de overtuiging, dat belasting op een voorwerp
van gebruik, dat gebruik doet verminderen. De
tabak wordt belast, de arme kan zooveel niet meer
rooken; hoe wreed om hem dat genoegen te ont
houden.
Maar toen de belasting op den sterken drank
verhoogd werd, hebben de vrienden der armen
toen ook gezegdnu zal de behoeftige minder ge-
never kunnen koopen, een droevig misbruik zal
daardoor worden tegengegaan en het belang der
mindere standen bevorderd worden
Och neen? men redeneerde toen heel anders,
al werd de jenever belastde dronkenschap zou
er niet door verminderen, slechts de sluikhandel
zou toenemen. Het gebruik zou blijven en daarom
moest de regeering het maar zooveel mogelijk
faciliteeren, door geringe belasting op het gedis
tilleerd.
Er is naar het ons voorkomtweinig vrees,
dat men den armen man zijn pijp tabak ontne
men zal, al werd ook een kleine last daaraan
verbonden.
Maar die last moest er juist niet aan verbonden zijn.
Dus, zou het de taak der regeering wezen, om
ook, wat enkel tot genoegen dient, zoo gemak
kelijk mogelijk te maken; zij zou althans niets
mogen doen om die genoegens te bezwaren.
Indien men de belasting op de tabak bestreed,
omdat zij handelsartikel is, er zou grond zijn.
Daarvan echter spreekt men nieteen ander wa
pen wordt te baat genomen en juist een, dat men
vroeger tot besti-ijding van het tegengestelde ge
bruikte.
't Is geen liefde voor de armen, die hier de hon
den en tabakspijpen op het tapijt brengt, maar
de begeerte om alle standen met ontevredenheid
tegen de regeering te gervullen.
En indien dat het doel niet is, dan diende men
eerst aftewachten wat de regeering zal doen, en
daarna tot onderwerping aan de gestelde magt
allen optewekken.
GOES, den 30 September 1869.
De discussien over de troonredein de tweede ka
mer, hebben zich ditmaal door eene bijzonderheid
gekenmerkt, die van grooten vooruitgang getuigt.
In vorige jaren werden telkens alle gewigtige on
derwerpen daarbij in het breede besproken en duurde
het debat vele dagen. Ditmaal was de zaak binnen
enkele uren afgeloopen en werden ook, bij sommi
ge paragrafen belangrijke punten ter tafel gebragt
het bleek duidelijk, dat de kamer geen lust had,
om zich daarin bij deze gelegenheid te verdiepen.
De heer van Lijnden was de eerste spreker en juist
een van hen; die zoo ongemerkt de kamer op het
terrein eener zeer uitvoerige discussie wilde brengen.
Met zekere slimheid lokte hij eene verklaring der
regeering uit, waarop hij vooraf wel rekenen kon,
maar die hij te sterker, als teleurstelling voor zijne
partij wilde doen uitkomen, door met een onschul
dig gelaat te verklaren, dat hij op eene geheel an
dere staat maakte. Het geachte lid houd veel van
woordspelingen, want hij legde den minister eene ver
klaring in den mond, geheel strijdig met het doordien
gesprokene. De lieeren Begram en Heemskerk Az.
dachten furore te maken, door de veepest, en wilden
daarom niet toestemmendat als de minister zeide
s-de regeering houdt een waakzaam oog," dat zooveel
zegt als: de regeering neemt de noodige maatregelen.
De heer Saaijmans Vader vond de landbouwschool
nog veel gewigtiger dan de tiendkwestie en blijft
nog wachten op nadere iulichtingen. Met genoegen
zal men uit den mond van dezen afgevaardigden
vernomen hebben, dat hij de beginselen der schei
en natuurkunde op de lagere school wil laten on
derwijzen. Hij schijnt dus niet meer bevreesd voor
die vreeselijke waarheden, die de jeugd door deze
wetenschappen te weten komt. En al gelooven wij
ook dat door dat onderwijs, bij de jeugd in de steden
ook nog wat anders zal kunnen opgewekt worden,
dan belangstelling in den landbouw, de wensch van
den heer S. V. getuigt voor vooruitgang en doet
ons vertrouwen, dat als men dat onderwijs op de
lagere scholen brengen wil, het op de middelbare
scholen ook niet langer zoo schadelijk zal geacht
worden. De heer van Loon heeft in zijne maiden
speech minder eene politieke dan eene theologische
belijdenis afgelegd. De heer Heemskerk Az. heeft
de discussie daarover gesmoord en den heer van Loon
weten te belettenom een amendement voor te
stellen. Daardoor hebben wij misschien veel ge
mist maar de kamer scheen zoo onder den in
druk, dat het beter was daarover niet te spreken,
dat zij ten slotte over niets meer sprak en met alge-
meene stemmen het oorspronkelijke opstel aannam.
De natie dankt haar, dat zij getoond heeft zuinig
te willen zijn, zelfs op den tijd.
Aanstaanden Dingsdag zal met het onderzoek
der staatsbegrooting voor 1870 in de sectiën der
tweede kamer een aanvaug worden gemaakt.
(Per telegraaf.) De agrarische wet is door den minister
gewijzigd. De uitgifte van gronden in erfpacht op Java
en de toekenning van grondeigendom aan inlandsche bezit
ters is verpligtend gesteld en niet facultatief gelaten. Het
ontwerp van wet op de suikerregeling is onveranderd ge
bleven. Het wetsontwerp, toezigt op fabrieken omschrijft
welke schadelijk of gevaarlijk geacht en aan bijzonder toe
zigt of vergunning onderworpen zijn.
De oprigting van stoomwerktuigen is vrij, behoudens eenige
voorschriften.
Op de staatsbegrooting voor 1870 is voor de
calamiteuse polders in Zeeland eene gelijke som
als in de laatste jaren uitgetrokken. De regeering
hoopt na het advies van de staatscommissie, die
het gevoelen omtrent deze zaak van het gewes
telijk bestuur overweegt, in deze zitting eene wet
telijke regeling daarvan voor te dragenterwijl
breedvoerig zijn uiteengezet de redenen, die heb
ben geleid om het uitwateringskanaal in het voor
malig 4de district van Zeeland voor rijksrekening
te doen uitvoeren.
Een vergelijk van de inkomsten en uitgaven der
posterijen tusschen 1849 en 1868geeft in 1849
een cijfer van 1,350,553,11^, dat in 1868 klom
tot 2,460,405,01 inkomsten; terwijl de werke
lijke uitgaven in dat tijdsverloop van ƒ479,122,185
tot 1,305,154,20J verhoogdenen alzoo het batig
saldo van 871,430,93 in 1849 tot f1,155,250,80§
in 1868 steeg.
Het was heden een gewigtige dag voor de ar-
rondissements-regtbank alhier. Het was de laatste
dat mi\ J. van Deinse de betrekking van pre
sident bekleedde, en tevens de dag dat zijn op
volger, en de vervanger van deze, alsmede de per
soon, die in de plaats van den vervanger zal op
treden, en eindelijk ook de heer, die ter vervulling
der vacature van substituut-griffier was benoemd,
werden geinstalleerd. Voor die plegtigheid was eene
openbare zitting, die ten een ure geopend werd,
bestemd. Het presidium wei-d waargenomen dooi
den regter mr. J. G. de Backer en het openbaar
ministerie door den regter Jhr. mr. J. J. Pompe
van Meerdervoortterwijl de regtbank voorts was
zaraengesteld uit de regtei-s plaatsvervangers mrs.
M. P. BlaaubeenC. de Wit Hamer en J. L. H.
Liebert met den griffier P. van Dalen.
Nadat de benoemde substituut-griffier mr. J. P. H.
La Grappe Dominicus den eed als zoodanig had
afgelegd, verzocht de waarnemende president den
griffier de vier benoemde heeren binnen te leiden.
Toen deze hadden plaats genomen werd het woord
gegeven aan den waarnemenden ambtenaar van het
openbaar ministerie, die in waardige taal eerst het
verlies schetste, dat de regtbank in het aftreden