1869. A? 76. Vrijdag 24 September. 56"!' jaargang.
B1NNENLANDSCHE BERICTEN.
(ioessche Mê courant.
De uitgave dezer Courant'geschiedt Maandag en Donderdag Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst.
avonduitgezonderd op feestdagen. WPLiPIËJ^X. JSZ^y Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1—6 regels 5, J 1,
Prijs per kwartaal 1.75fr. p.p. 1.90 Afzonderlijke Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende
nommers 5 c.met bijblad 10 c. en contant betaald40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezondenwenseht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
I >e Troonrede.
Het parlementair debat, dat jaarlijks in de ka
mers en daarbuiten gevoerd wordt, is weder door
Z. M. geopend, en terwijl de staten-generaal zich
gereed maken, om 's konings rede te analyseeren
te critiseeren en te exploiteeren, neemt ook de
dagbladpers de koninklijke rede onder handen, be
slist in het hoogste ressort en vindt alles even
mooi of even leelijk, al naar de subjectieve mee
ning en rigting is van de respectieve redactie.
Als keizer Napoleonmet eene lange redevoering,
zijne kamers opent, dan spreekt daarin het Fran-
sche karakter, dat ook bij gewigtige staatkundige
mededeelingen den vorm niet voorbijziet en er
staat wel eens een woordje in, dat meer tot opsiering
der rede dan tot den noodzakelijken inhoud be
hoort. Als de koning van Pruissen zijne parlemen
taire predikatie houdt, schemert hier en daar door,
dat de Pruissen alles, immers ook hunne bloedige
overwinningen aan de schoolmeesters te dan
ken hebben. Wij zijn er al sedert jaren aan gewoon,
dat onze koningen, met ter zijde stellen van ora
torische weelde, eene toespraak houden, die men
zou kunnen vergelijken bij een eenigzins uitvoe
rig marktberigt, slechts met dit onderscheid, dat
in het laatste jaarlijks enorme variatien voorkomen
in de prijsnoteering en dat de troonrede eenige ar
tikelen vermeld, die aan geene wisseling van
waarde en toestand schijnen onderhevig te zijn.
Voor de drukkers levert die vorm een groot
gemak. Eenige volzinnen kunnen voor ieder jaar
blijven staan. „Deze uitkomst is bevredigend, die
toestand is voldoende; dit blijft een voorwerp
van belangstelling, aan dat blijft de zorg der re
gering gewijd." In aanhef en slot waren ook jaren
lang slechts zeer geringe variatien optemerken
nu heeft een fijn distillateur opgemerkt, dat er
in het slot eene schijnbaar kleine maar indedaad
kolossale verandering is gekomendaar een
klank is uitgevallen, die men er gaarne in be
houden had, onverschillig of hij al of niet de uit
drukking eener overtuiging was.
Wij hebben medelijden met den koninklijken
redenaar, wiens woorden zoo scherp gezift worden,
die meer dan eenig ander vooraf weet, dat hij
slechts enkelen voldoet om anderen hevig te er
geren, en die ten slotte door de afkeurenden even
zeer als door de toejuichenden wordt beklaagd,
omdat hij slechts de spreek-machine is, waarvan
de ministers zich bedienen, om zooveel aan de
natie te verkondigen, als zij haar willen doen
weten en die daarbij doorgaans gebruik maken van
de gewoonte, om den koning zoo kort mogelijk
aan het woord te laten.
Doch dat alles is nu eenmaal zoo, en het is
misschien goed, dat men er geene verandering
in brengt, die zoo ze al verbetering ware, toch
niet als zoodanig door allen zou erkend worden.
Als het mogelijk was zou eene eenigzins zuiverder
taal niet schadenwant al is er geene gelegenheid
voor redekunstige figuren, taal en stijl konden
voor hetzelfde geld beter zijn en de eerbied voor
den koninklijken spreker vorderde wel, dat men
desnoods eens een taalkundigen in den arm nam,
om den vorst voor taalfouten te bewaren.
Maar het zou een diplomaat-taalbeoefenaar moe
ten zijn en wie weet of die niet zou uitmaken,
dat, wat wij, in onze eenvoudigheid, taai-onzuiver
heid noemen, eigenlijk niet anders dan diploma
tieke fijnheid is.
In ieder geval dragen onze troon-redenen een
echt Nederlandseh stempel en hebben iets zoo
nuchters, zoo stereotypisch, dat men bezwaarlijk
elders het talent vinden zouom het bestendig
zoo interigten. Wij Nederlanders zijn menschen
van de praktijk en nu is hst heel natuurlijk, dat
men den vorst geene praatjes in den mond legt,
maar hem naakt en kaal zeggen laatzoo is 't.
Uit dat oogpunt is de troonrede van 1869 bij
zonder schoon en rijk, 't zijn louter zaken, even
groot in aantal, schoon als de woorden. De con
servatieve pers heeft haar kortweg gebrandmerkt
als snoeverij, misschien wel omdat zij nog al van
redeneeren houdt en minder van doortasten.
Maar wij zijn met die snoeverij nog al inge
nomen en wel, omdat er veel in beloofd wordt,
dat wij met vertrouwen van deze werkzame re
geering mogen verwachten, en omdat ten aanzien
van andere punten de noodige behoedzaamheid
in acht genomen wordt, waar elke andere en uit
voerige verklaring, het twistvuur slechts des te
eerder zou doen ontbranden.
En nu moge men vitten en ziften, van het
eene te veel en van het andere te weinig in de
troonrede vinden, over het algemeen kan men zeg
gen, dat de inhoud bevredigend is. Het blijkt dui
delijk uit de wijze, waarop het hoofdorgaan der
antiministerieele partij haar beoordeeld heeft. Het
zoekt taalfouten, spreekt van snoeverij, schept be
zwaren, niet uit maar naast de troonrede, en dat
alles, omdat het eigenlijk niets vindt, waarmede
het flink voor den dag komen kan.
Het oordeel van het' Dagblad is de meest betee-
kenende lofrede op het staatsstuk ven 1869.
Zou men willen, dat de troonrede zelfs tot de
laatste wet noemde, die bij de regeering in bewer
king is? Zou men wenschen, dat er minder toe
zeggingen werden gedaan, al Avaren die het gevolg
van reeds rijpe voornemens, alleen om geen schijn
\ran veel beloven op zich te laden Zou men verkla
ringen eischen omtrent punten, Avaarin de regee
ring wel partij kiezen moet, maar Avaarover zij de
discussie der kamer niet mag preejudicieeren.
Zoo bijv. prijzen Avij de nieuAve methode, om
in de troonrede weinig te zeggen over de koloniën
en liever, gelijktijdig met de opening der kamers,
een uitvoerig verslag in te dienen. Daardoor toch
wordt eene ijdele discussie afgesneden en het de
bat, dat vroeger bij de troonrede doelloos Avas,
verplaatst naar een ander oogenblih, waarin men
met kennis van zaken kan oordeelen.
En nu de finantien, dat hoofdpunt dat ieder
het eerst opzoekt, als men de openbaringen van
den derden September-Maandag te aanschouwen
krijgt? 't Komt ons voor, dat de koning een troost
rijk woord gesproken heeft, althans Avij kunnen,
lezende en herlezende, niet uitenden hoe bij eene
lagere begrooting en met slechts geringe vermee-
dering van den rentelast, gezegd kan Avorden, dat
de dag der te korten nu is aangebroken. De
finantieele maatregelen van liet vorige jaar hebben
dus die treurige gevolgen niet gehad, die men
ons daarvan voorspiegelde, en staat ook verhooging
van den rentelast voor de deur, men zal daarvoor
belangrijke en noodzakelijke Averken kunnen tot
stand brengen.
Maar het batig slot. Daarvan wordt niet ge
sproken, zelf schijnt het, dat men zich daarvan
al meer los maken wil. Dat is een groote grief
voor de vriendendie zoo prettig op die kurk
wilden drijven, maar Avie het belang van Indie
en Nederland begrijpt, verheugt zich, dat er niet
langer een triomfkreet Avordt gehoord, waarvan
de inhoud wasde Javanen betalen voor ons, Avat
wij uitsluitend voor ons behoeven en wenschen.
Nog eene lichtzijde merken wij in deze laatste
troonrede op, die wij hopen, dat ook in de kamer
zal erkend en gewaardeerd worden. Haar eigen
aardige vorm geeft een stillen Avenk, om niet bij
het adres van antwoord alles overhoop te halen
en dagen lang daarover ontzettend lange redevoe
ringen te houdenalles wat zij opnoemt, zal te
regtertijd in behandeling komen en dan kan men
zich aan de discussie daarover verzadigen. Mogt
men zoo goed zijn, om dien Avenk ter harte te
nemener zou minder tijd verspild, meer degelijk
geoordeeld worden. Als er maar niet te veel re
devoeringen gereed zijn, die het bijblad zal moe
ten verzwelgen. Wij Avillen hopen, dat menig
kamerlid, al is hij overigens geen vriend van de
regeering, dit Avel van haar zal willen leeren, om
niets te zeggen dan hetgeen noodig is, en zijne va
derlandsliefde niet te stellen in langen omhaal
van woorden, maar in het afdoen van belangrijke
en lang gewenschte zaken.
GOES, den 23 September 1869.
Wanneer door een der ministers eene of andere
commissie wordt benoemd of althans personenwaar
toe ookworden aangewezen, ziet men van zekere
zijde naauwkeurig toe, ot er wel mannen van er
kende conservatieve beginselen in opgenomen zijn,
terwijl er dadelijk een alarmkreet wordt gehoord
als de commissie uit enkel liberale mannen bestaat.
Nog onlangs bleek dittoen het Dagblad den mi
nister van binnenlandsche zaken naar het hoofd
wierp, dat hij, zeer partijdig, in de commissie voor
het statistiek congres slechts bekende liberale per
sonen had opgenomen, 'tls daarom dat wij de
opmerkzaamheid vestigen op de benoeming der com-
missien tot onderzoek der geloofsbrieven en tot aan
bieding der presidents-nominatie aan den koning,
door den president der tweede kamer. De waarne
mende voorzitter Hoffman, wiens rigting genoeg be
kend iskiest niet anders dan verklaarde tegenstan
ders van de liberale beginselenom in de bedoelde
commissien zitting te nemen. De handelwijze van
den heer Hoffman is consequent en de zaak overi
gens vrij onverschilligmaar bij de herhaalde en
ongegronde verwijtendie men soms aan liberalen
doet, mogt men nu ook de partijdigheid van een
anti-revolutionairen president niet onopgemerkt
laten, daar zij alles overtreft wat men van dien
aard gewoon is te zien, al kan men, om het on
beduidende der benoemingen bijna zeggendp,t het
aan het kinderachtige grenst; zoo eens flink zijn
zin te hebben.
Dingsdag heeft de eerste kamer eene zitting gehou
den waarin de heer Phüipse het voorzitterschap voor
de 21sle maal heeft aanvaard met eene redevoering.
Na mededeeling van ingekomen stukken en het be
noemen van de gewone commissien is besloten, des
konings rede met een adres te beantwoorden. Daar
na zijn de afdeelingen getrokken en hebben de leden
zich in de sectien begeven tot het kiezen van voor
zitters en ondervoorzitters en van leden der com
missie voor de redactie van het adres van antwoord.
Maandag middag, half vier ure, heeft de tweede
kamer reeds eene zitting gehouden, waarin het voor
zitterschap werd waargenomen, door den heer Hoff
man als oudste lid in jaren. De geloofsbrieven
der nieuw benoemde of herkozen ledendie allen
zijn ingekomen, werden gesteld in handen van twee
commissien, daartoe door den voorzitter benoeaid.
Tegen de verkiezing van den heer Haffmans te Box
meer en van den heer Luyben te Breda, zijn be
zwaarschriften van eenige kiezers ingekomen. Het
rapport door deze commissien uittebrengenwerd
tegen Dingsdag 1 uur aan de orde gesteld.
De tweede kamer heeft in hare zitting van Dings
dag een schrijven ontvangen van den heer van Ree-
nen, waarbij hij zijn ontslag neemt als lid der kamer.
Vervolgens hebben de commissien voor het onder
zoek der geloofsbrieven rapport uitgebragt en ge
concludeerd, tot toelating van alle de benoemden.
De bezwaarschriften tegen de benoeming van de
heeren Luyben en Haffmans hebben geene aanleiding
gegeven, om bezuvaar te maken tegen de toelating
en alzoo is door de kamer besloten allen, na afleg-