1869. JW 74. Vrijdag 17 September. 56s,e jaargangt VERORDENING, (iöESSOII! De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,75, fr. p.p. ƒ1.90 Afzonderlijke nommers 5 c.met bijblad 10 c. COURANT Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels J 1,- Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. Selcendmalslns BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES doen te weten, dat door Men raad dier gemeente in zijne vergade ring van 30 Augustus 1869 is vastgesteld de volgende tot flANDHAYWG DER pRDE OP DE pUITENPLEDSCEN van en de toegangen tot het Spoorweg-Station TE GOES. Art. 1. Onder buitenpleinen van en toegangen tot het station worden voor de toepassing dezer verordening ver- staan-, de voor het publiek opengestelde buiten ruimte aan het spoorweg-station met den stationsweg en de opritten van de zijde der voormalige Koe- en Ganzenpoorten. Art. 2. De ambtenaren en agenten van de gemeente politie, belast met de handhaving der orde op de in art. 1 genoemde plaatsen, zijn, onder de bevelen van den burge meester, bevoegd de rigting te bepalen, waarin de rijtuigen en de voetgangers zich bij aankomst of vertrek moeten bewegen. Iedereen is verpligt hunne bevelen of aanwijzingen, ten dien aanzien gegeven, op te volgen. Art. 3. De rijtuigen tot afhaling van reizigers uit de stad komende, moeten zich op het buitenplein plaatsen aan de westzijde van het stationsgebouw minstens 2 el van den westelijken in en uitgang aldaar en in regelmaat achter elkan der, zoodat het eerst aankomend rijtuig, de eerste plaats in neemt en zoo vervolgens, terwijl geene andere plaats mag ingenomen worden dan die door de politie is aangewezen. Art. 4. De rijtuigen, met welke reizigers naar het station worden gebragtj, bewegen zich op gelijke wijze aan de oost zijde van het station, en zullen zich ónmidaelijk, nadat de reizigers de rijtuigen hebben verlaten, moeten verwijderen. Art 5. Rijtuigen, elkander op de in deze verordening be doelde wegen passerende, zijn de voerlieden verpligt, links of bij de hand uittehalen, ten einde het andere rijtuig regts of van de hand te doen voorbijgaan. Art. 6. Alle rijtuigen moeten tusschen één uur na zons ondergang en één uur voor zons-opgang bij hun verblijf op de buitenpleinen voorzien zijn van minstens één brandende lantaarn, regts van of midden aan de voorkap. Rijtuigen niet aan dit voorschrift voldoende, worden verwijderd. Art. 7. De koetsiers of geleiders mogen hunne rij- of voertuigen niet verlaten, ten zij er iemand bij tegenwoordig zij, in staat om de paarden of trekbeesten te besturen of te mennen, en deze in geen geval van het gebit ontdoen. Art. 8. Alle rijtuigen o. die niet voldoen aan de voorschriften van, of waarmede gehandeld wordt in strijd met de art. 3, 4, 5, 6 en 7, b. waarvan de koetsiers of geleiders beschonken of beneden den ouderdom van 18 jaren zijn, c. die bespannen zijn met paarden of trekbeesten, die gevaar voor het veilig verkeer opleveren, moeten, op bevel van den aanwezig zijnden ambtenaar of agent van politie dade lijk verwijderd worden. Art. 9. De rijtuigen, die voor rekening van logement houders of rijtuig-verhuurders op het buitenplein station neren, zijn onderworpen aan het onderzoek voorgeschreven bij art. 06 van het K. B. van 24 Nov. 1829 (Staatsbl. no. 73.) (Reglement op de middelen van vervoer te lande,) Art. 10. Op de in het vorig art. bedoelde rijtuigen mo gen geene goederen geladen worden, tenzij die voorzien zijn van eene impériale. Art. 11. Het is verboden het publiek in de vrije keuze van een koetsier, drager, kruijer of wegwijzer te belemmeren of door aanroeping, aanhouding of andere middelen te bè- moeijelijken. Art. 12. Het is verboden: a. de hekken of andere afsluitingen der stations-pleinen te beklimmen of zich door overklimming toegang naar die pleinen of naar het station te verschaffen, b. op de buitenpleinen van of aan de toegangen naar het station belemmering te veroorzaken in den doorgang naar of vSh het stations gebouw. Art. 13. De overtredingen Sézef verordening worden ge straft als volgt: die van art 2 (voor zooveel de rijtuigen betreft), van art. 3, 4 en 7 met eene geldboete van 3,tot 6, die van art. 6 en 12 met eené geldboete van ƒ1,tot ƒ6,— die van art. 2 (voor zooveel de voetgangers betreft) en van art. 5. 9 en 10 met eene geldboete van ƒ1,tot ƒ3, Zijnde deze verordening aan gedeputeerde staten van Zee land volgens hun berigt van den 10 September 1869 n 2219 74, B no. 5111 in afschrift medegedeeld. En is hiervan afkondiging geschied, waar het behoort, den 16 September 1869. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. Het plan tot oprigting van een schoolverbond, waarvan wij onlangs spraken, schijnt bijval te vinden. De heeren Ilartingvao wie dat plan is uitgegaan, hebben de belangstellenden opgeroepen tot eene vergadering te Utrecht, tegen 27 October a. s., en van onderscheidene zijden heeft men zich reeds bereid verklaard, om daaraan deel te nemen. Die uitgebreide deelneming bewijst, dat eene wezenlijke behoefte het plan deed geboren worden, en is het aan den eenen kant droevig te ervaren, dat er nog zooveel schoolverzuim bestaat, aan den anderen kant mag men zich verblijden, dat er krachtige pogingen worden beraamd om de kwaal te genezen. Intusschen heeft de oproeping tot bedoeld ver bond doen zien, dat het kwaad niet onopgemerkt was gebleven en dat hier en daar de handen reeds aan het werk werden geslagen. Men arbeidde gelijk hier ter stede, in stilte, zonder ophef te ma ken, en de vruchten bleven niet uit. Wij meenen dan ook gerust te kunnen zeggen, dat, wanneer het voorbeeld der commissie te Goes overal werd gevolgd en vooral, wanneer men op den ingesla gen weg blijft voortgaan de zaak gerust aan die commissien kan worden overgelatenzonder het dusgenoemde verbondschool. Daar wij echter vreezen moeten, dat er nog veel slapende zijn, die zonder een krachtigen stoot niet zullen ontwaken en daar het nu eenmaal in een geest van onzen tijd is, om zich tot bevordering van goede bedoelingen, ook op moreel en intellec tueel gebied, te associeeren, nu meenen wij, dat het stichten van zulk een verbond, voor het oogen- blik, eene bepaalde nuttigheid heeft. Ook voor hen, die de oprigting van het verbond niet hebben afgewachtkan het toetreden daartoe nuttig zijn. Onderlinge zamenspreking kan een geschikt middel zijn, om de beste wijze der be strijding van het kwaad te vinden; om oorzaken te leeren kennen, die ligt hier of daar niet zoo gemakkelijk kunnen worden opgespoord; om el kander te sterken in eene taak, die bezwaren ge noeg heeft, om van tijd tot tijd den moed daartoe op te wekken. Zoo ergens dan is het voor deze zaak noodig de ervaring te raadplegen, die de een en de ander heeft opgedaan. Men heeft toch niet alleen te doen met de kinderen, die van de school wegblijvenmaar meer nog met de oudersdie ze terughouden of hen achteloos laten verzuimen. Onder dezelaatsten zijn er velen, die daarvan terug te brengen zijnmaar bij sommigen vereischt het tact om daarin te slagen. Kortom, het van tijd tot tijd zamen komen van hen, die het schoolverzuim in hunnen kring bestrijden, is om meer dan eene reden wenschelijk, al verwacht men zich oök niet op maatregelen, die van algemeene toepassing zijn» en al meent men ook, dat men zich door geenerlei algemeene bepalingen mag laten belemmeren. Er zijn er, die, ofschoon het schoolverzuim be treurende, echter van het voorgenomen verbond afkeerig zijn, om dat zij daarin een inbreuk mee nen te zien op de vrijheid. Zij zien echter voorbij dat er geene sprake zijn kan van dwingen, dat men langs den weg der overreding wil te werk gaan, ten einde niet voor een oogenblik de ach- terblijvenden naar school te jagen, maar bij de ouders eene overtuiging te wekken, die hen voort durend het belang hunner kinderen ter harte doet nemen en de kinderen vroeg den indruk te geven, dat schoolverzuim op eigen bederf uitloopt. Wie een schrik voor schoolpligtigkeid heeft zal wel geloovendat men daaraan niet denken zal, wanneer het doeldoor het schoolverbond beoogd, bereikt wordt. Het is dan ook een dwaas denk beeld dat men ter verdachtmaking uitstrooit, dat de voorstan bers van het verbond niet anders zijn dan radikalen, die naar schoolpligtigheid heen wil len. Men wil ernstig dringen, maar niet dwingen. En heeft niet de ondervinding geleerd, dat die zoogenaamde dwang bij velen onvermijdelijk noo dig is; dat het in het algemeen belang is, om de onverschilligheiden nalatigheid van enkelen krach tig te bestrijden. Eene vrijheid, die tot schade van de geheele maatschappij wordt misbruikt kan be zwaarlijk toegelaten worden. Wat men noemt onbetamelijk ingrijpen in het regt van ouders, is toch niet anders dan voorkomen, dat de toekom- siige staatsburger, door ouderlijk verzuim, een onwaardige zij. Wij klagen voortdurend, dat zoo- velen zelfs geen denkbeeld van hunne roeping en verpligting ais zoodanig hebben; die klagt is te ernstiger, omdat het geheele ligchaam onder die ziekelijkheid van enkele leden lijdt, maar dan mogen FEUILLETON. ALEXINE TINNE. De ongelukkige dame, die het aantal Afrikaan- sche martelaren vermeerderd heeft, was in 1839 te 's Gravenhage geboren. Hare moeder was een Nederlandsche vrouw, barones van Capellen-, haar vader den Engelschman Tinne (niet Tinnè). Bezit ster van een groot vermogen, ten eenenmale on afhankelijk en door reislust gedreven, bezocht me vrouw Tinnena den dood van haren echtgenoot, in 1856, 1858 en 1861 Egypte, waar zij op een heerlijk landgoed in de nabijheid van Kaïro ver blijf hield. Daar, in de sagenwereld van het Oos ten, bij het aanschouwen der piramieden, ontwik kelde zich in de jeugdige Alexine de avontuurlijke zucht naar verdere togten in Sudan. In den tijd toen Tlieodorus II, koning van Abessinië, nog in zijn vollen luister prijkte, vatten de twee dames het voornemen op om, overeenkomstig het voor stel van Ludwig Krahf, zich tot den zwarten be- heerscher van Ethiophië te begevendoch dit plan mislukte en in het begin van het jaar 1862 on dernamen mevrouw Tinne, hare dochter Alexine en hare zuster freule van Capellen, met een ontzag wekkende uitrusting, de reis naar Chartum. Tien kameelladingen kopergeld en proviand voor een ge heel jaar werden medegevoerd, en te Chartum werd een stoomschip gehuurd, dat het reisgezelschap tot naar Goddokoro (5" noorder breedte) den Witten Nijl opwaarts zou brengen. Dit punt was destijds, toen Speke en Grant nog niet van hunne beroemde ontdekkingsreizen teruggekeerd waren, en Baker pas besloten had den Mwutan Nzige te doorvorschen, het uiterste punttot hetwelk handelsvaartuigen en reizigers voorwaarts drongen, dewijl aan gene zijde van Gondokoro de stoomversnelling aanvan gen, die de verdere vaart op de Nijl belemmeren. Door het gebied der naaktloopende Schilluk-negers, die freule Tinne voor een dochter van den sultan hielden, omdat zij op een paard door hunne dor pen galoppeerde, kwam het reisgezelschap in het aan den regter Nij'-oever zoo heerlijk gelegen Dschemel-Njemati, waar de dames hutten lieten bouwen en zich eenigen tijd wilden ophouden. Daar echter aan leeuwen buffels olifanten, neushoorns en andere wilde dieren volstrekt geen gebrek was, werden de lieden van het gevolg der dames zoo zeer door vrees bevangen, dat deze zich genood zaakt zagen weder aan boord der stoomboot te gaan en de vaart naar het Zuiden voorttezetten. Overal ijlde de mare van ongeloofelijken rijkdom haar vooruit, en zelfs de beruchte slavenjager Mo hammed Cher, die te Ilellet-Kaka (linker-Nijloever) woonde, ontving freule Tinne met koninklijke eer bewijzen en deed haar het aanbod haar tot ko ningin van Sudan te verheffen. Bescheidenlijk be dankte zij echter voor de haar toegedachte eer, en daarna stoomde zij op de nog weinig bezochte Sobat, een rivier die Oostwaarts afkomende zich in den Nijl stort. Het stoomschip zette den togt op dezen rivier voort, voor zoo ver zij bevaarbaar is, keerde vervolgens terug, en ging den Witten Nijl opwaarts door de eindeloos uitgestrekte moerassige streken van het No-meer, tot de Oostenrijksche zendingstatie Sauta-Croce, die destijds juist in ver val geraakte. Nadat nog het graf van den Duit seken reiziger Wilhelm von Harnier, die in het jaar te voren door een buffel was gedood, bezocht was geworden, begaven de dames zich naar Gondokoro, waar zij 30 September aankwamen. Aanvallen van koorts en de vijandelijkheden der inboorlingen van den Bari-stam, die door de slaven handelaars tot verbolgenheid gebragt waren, noodzaakten echter de dames reeds na verloop van drie weken Gon-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 1