OPENBARE VERGADERING
GEMEENTERAAD TE GOES,
was veroordeeld omdat hij de wapenen tegen Spanje had
gevoerd, en dat het vonnis noodwendig uitvoering moest
erlangen. Gelijktijdig werd den soldaten het eerste bevel
tot uitvoering gegeven„Legt aanIn een ondenkbaar oogen-
blik sprongen de heer Ramsden en de Amerikaanschen con
sul met de vlaggen hunner natiën vóór de Spaansche kara
bijnen, dekten den gevangene, roepende: „laat af 1" De heer
Ramsden wikkelde toen zich zeiven en de gevangene in
de vlag van Engeland, rigtte zich tot den kommanderenden
officier, en sprak„Heerenin hoedanigheid van consul Ha-
rer Britsche Majesteit kan ik niet lijdelijk blijven en den
hatelijken moord eens onschuldigen aanzien. Het is mijn
pligt zijn leven te beschermen, en gij zult het hem niet
ontrooven dan over dit bolwerk heen!
Met bliksemend oog, sidderende van verontwaardiging,
stond hij voor den zeeman. De Amcrikaansche consul, om
geven van de vlag der Unie, deed hetzelfde. Een oogenblik
bleven de Spanjaarden verbijsterd, de heldhaftige daad der
consuls niet begrijpende. De arme veroordeelde, zóó geschokt»
smolt weg in tranen en moest door do consuls worden ge
steund. De overheden beraadslaagden op nieuw, en nu was
het gevolg dat de veroordeelde naar de gevangenis werd
teruggeleid, des avonds vrijgelaten, en vervolgens door de
zorg der consuls aan boord van een schip verwijderd.
VAN DEN
op Dingsdag den 7 September 1869
des namiddags ten 8 ure
PUNTEN VAN BEHANDELING
1. Hecediging der nieuwe leden.
2. Mededeeling van afwezige leden.
3. Verkiezing van een wethouder.
4. Idem van een ambtenaar burgerlijken stand.
5. Idem vau een lid der finantieele commissie.
0. Sluiting der vergadering.
I. De heeren mr. IV. O. de Enoklce van der Meuten,
dr. C. A. van Rentergliem en jhr. mr. J. J. Pompe van
Meerdervoortter vergadering geleid door den Secretaris,
leggen in handen van den Voorzitter de bij de wet ge
vorderde eeden af en nemen zitting als leden van den raad.
De Voorzitter mr. M. P. Blaaubeen legt daarna in han
den van den oudsten wethouderde heer Kalcebeelce, ge
lijke eeden af, en neemt eveneens zitting.
H. Alsnu deelt de Voorzitter mede, dat de heeren mr.
P. J. van Voorst VaderA. NortierO. Verhagen en
J. A. A. Fransen van de Putte hem hebben kennis gege
ven verhinderd te zijn deze vergadering bij te wonen
terwijl tevens wordt goedgevonden de resumtie der notulen
van de vorige vergadering aantehouden.
III. Vervolgens wordt overgegaan tot de benoeming van
een wethouder, ter vervulling der plaats, die door het af
treden van den heer J. A. A. Fransen van de Putte op
heden open valt. Genoemde heer wordt met zes stemmen
herkozen, zijnde er ééne stem uitgebragt op mr. J. PI.de
xv. r/aserna worui ue neer mr. ivi r. maauueen nerue-
noemd als ambtenaar van den burgerlijken stand, waartoe
hij het radicaal verloren had door zijn aftreden als lid van
den raad. De herbenoeming geschiedde met zes stemmen,
zijnde er één briefje in blanco.
V. De heer mr. de Knokke van der Meulendoor zijn
aftreden als lid van den raad ook opgehouden hebbende
lid der vaste commissie voor de finantien te zijn wordt
als zoodanig herbenoemd mot zes stemmen. Een stem was
uitgebragt op den heer mr. de Laat de Kanter.
VI. De heeren van den Bosch en jhr. mr. Pompe van
Meerdervoort als stemopnemers gefungeerd hebbende, wor
den door den Voorzitter bedankt voor hunne adsistentie,
waarna de vergadering op de gewone wijze wordt gesloten.
UITTREKSEL uit liet Verslag van den toe
stand der provincie Zeeland, door Gedeputeerde
Staten uitgebragt aan de Provinciale Staten, in
de zomervergadering van 1869.
Vervolg.
.HOOFDSTUK III.
HUISHOUDING DER GEMEENTEN.
Omtrent vereeniging of splitsing van gemeenten
valt in dit verslag niets mede te deelen.
Eene der verkiezingen voor leden van den gemeen
teraad gaf aanleiding tot eene buitengewone bemoei-
jing van onze zijde.
Ten gevolge, namelijk, der gewone aftreding van
raadsleden te Burgh, werden aldaar gekozen de hee
ren: 7. van Zuigen en G. A. de Kater, de laatste
bij herstemming.
Nu is de eerste de behuwdzoon van den laatst-
gemelde, zoodat ze elkander in den bij art. 21 der
gemeentevvet verboden graad van zwagerschap be
staan; beide echter werden door den gemeenteraad
toegelaten, ofschoon deze laatste van wege den heer
commissaris des konings was opmerkzaam gemaakt
op hot bij het koninklijk besluit van den 2den De
cember 1865, no. 48, aangenomen beginsel naar
't welk de heer de Kater niet kon worden toegelaten.
Wij hebben, ons met gemeld beginsel vereenigende
des raads beslissing, voor zooveel laatstgenoemden
heer betreft, ambtshalve vernietigd, op grond dat tus-
schen beide de benoemden de bij art. 21 der ge
meentewet verboden graad van zwagerschap bestond;
dat zij alzoo niet te gelijk leden van den gemeen
teraad konden zijndat een der benoemden diens-
volgens in strijd met de wet was toegelatendat de
heer van Zuijen bij de eerste stemming en de heer
de Kater bij de herstemming was gekozendat twee
personendie elkander in den tweeden graad van
bloedverwantschap of zwagerschap bestaan, en die res-
pectivelijk bij stemming en herstemming tot leden
van den gemeenteraad zijn gekozen, niet kunnen ge
acht worden te gelijkertijd te zijn benoemd, zoodat
hij, die bij de eerste stemming is gekozen, moest ge
acht worden als wel en teregt te zijn benoemd, al
is hij dan ook (zoo als in het voorhanden geval,)
de jongste van beide; en dat art. 22 der gemeen
tewet op zoodanig geval niet van toepassing is.
Zoowel door den raad als door den heer de Ka
ter is in deze uitspraak berust.
Bij verschillende Koninklijke besluiten werden tot
Burgemeester benoemd
van Domburg, TU. van den Broeckevan Vlissin-
gen, 77. P. Winkelman en van Boschkapelle, J. Ver-
eeckenter vervanging respectivelyk van de heeren
J. J. I. Sprenger en dr. J. W. Callenfels, op hun
verzoek eervol ontslagen en van den heer P. J.
Rottier, niet herbenoemd.
Alsmede werd benoemd tot Burgemeester van Ilon-
tenisse 77. A. A. Baron Collot d'Escury, met onthef
fing van de verpligting tot inwoning in die gemeente,
waar hij zich echter later met er woon heeft gevestigd.
Hierdoor werd de vacature vervuld reeds vroeger
door het overlijden van den heer J. Sergeant ontstaan.
Voorts werd, op zijn verzoek, eervol ontslag ver
leend aan den heer J. W, del Gampo, genaamd Camp,
als Burgemeester van St. Philipsland; de benoeming
van zijnen opvolger had eerst later plaats.
Herbenoemd werden de na te melden Burgemeesters:
D. Bekaar, Biervliet, Hoofdplaat, Waterlandkerkje en
YzendijkeJ. II Bijbau, Colijnsplaat, Kats en Kort-
geneD. Windhorst, Fort Bath en RillandJ. Schalk-
ivijk, Ellemeetmr. M. P. Blaaubeen, GoesM. Ma-
zure, Groede en NieuwvlietJ. F. van Esbroeck, Hengst
dijk; Ph. P. Th. Pierssens, Hulst; D. P. Dominicus,
KrabbendijkeW. J. Jansen, Kruiningen en Schore
C. de FouivNisse en Ovezande; F. L. Benteijn,
Oostburgmr. J. G. Sprenger, OostkapelleJ van
Have, OuwerkerkJ. M. Mattelé, OverslagA. J.
Bierens, St. AnnalandN. B. Ysebaert, St. Jansteen
J. Vereecken, Stoppeldijke; C. J. de Vulder van Noor
den, TholenN. Kerckhaert, Westdorpe; J. H. F.
Vader, Wissenkerke; mr. C. P. Lenshoek, Wol-
phaartsdijkA. J. Onghena, Zuiddorpe.
De veranderingen in het personeel der wethouders,
die ter onzer kennis kwamen, waren als volgt:
M. van Dixhoorn, Axel, door overlijden van L.
Hoelands JansenW. Speelman, Burgh, door aftre
ding van G. A. de Kater als raadslidA. van Bloois,
Dreischor, ontslag van J. Goemans; P. J. van den
Eeckhout en P. L. van Eerdenburg, Graauw, door ont
slag als raadslid van beide de genoemde personenJ.
Reijnierse, Koudekerke, overlijden van P. Verhage-,
C. M. Bal, St. Annaland, door overlijden van J.
GelukC. P. Reins, St. Jansteen, door overlijden van
F. InahelseJ. B. Verhelst, Westdorpe, door over-
rrjviv/xi v i*n jl>. _r jl vu&üvnxGvi'v.
Herbenoemd als Wethouders werden M. Stevense
te 's Heer AbtskerkeA. Stols en A. van Dijke te
St. Philipsland en F. van Knoote te Waterlandskerkje.
Voorts werden benoemd
a. tot Secretaris en Ontvanger. H. P. van der
Grapt, Aagtekerke, door eervol ontslag aan W-F.
Slegt verleend; .7. M. Snouck, Dreischor, door over
lijden van M. BleikerP. J. van der Mandere, Ka-
pelle, door eervol ontslag aan mr. .7. van der Man
dere verleend; C. A. van de Repe, Serooskerke(Schouw.)
door overlijden van TU. van der Starp; M. Tak,
Serooskerke (Walch.), door eervol ontslag aan A.
Tak verleend.
b. tot Secretaris. H. G. Hartman Jz.Goes, door
eeivol ontslag aan H. C. Pilaar verleend.
c. tot Ontvanger. 7. van Houte, Cadzand, door
overlijden van J. Verstelle.
Voor zoo veel de onder a vermelde heeren betreft,
werd door ons goedkeuring verleend voor de ver-
eenigde waarneming der beide betrekkingen van se
cretaris en ontvanger, terwijl aan den heer H. P.
van de Graft door Zijne Majesteit ontheffing van
inwoning werd verleend.
In de bezoldiging van burgemeesters, wethouders,
secretarissen en ontvangers heeft geene verandering
plaats gehad.
Wij zullen hier beknoptelijk de bedenkingen me-
dedeelen, waartoe het onderzoek van sommige ver
ordeningen aanleiding gaf.
Bij de verordening, houdende ampliatie en wijziging
van het reglement op het brandwezen der gemeente
Goeswerd aan de houders van bewaarplaatsen van
de daarbij bedoelde vloeistoffen, welke ten tijde of
na het in iverking treden der koninklijke besluiten van
den 29^ April 1864 Staatsblad no. 69) en van den
22sten j/gj 1868 (Staatsblad no. 69), reeds bestonden,
de verpligting opgelegd om aan burgemeester en wet
houders de vergunning te verzoeken die, volgens de
gemelde besluitenvoor het maken of veranderen van
zoodanige bewaarplaatsen wordt vereischt.
Naar onze meening was de raad in deze buiten
zijne bevoegdheid getreden, nademaal aan de gemelde
besluiten bij de verordening eene terugwerkende kracht
werd gegeven daar toch de betrokkene bepalingen
het gevolg zou kunnen hebben dat de bewaarplaatsen,
die bij de uitvaardiging der beide koninklijke beslui
ten reeds bestonden, zouden kunnen worden opge
heven, indien zij door hunne inrigting geacht wierden
geene voldoende waarborgen, in het belang der open
bare veiligheid, opteleveren; terwijl wij er overigens
op wezen, dat de vraag of't verboden is, na het be
sluit van den 29^" April 1864 (Staatsblad no. 39),
petroleum te blijven bewaren in bewaarplaatsen vóór
dat besluit opgerigtbereids bij arrest van den hoogen
raad van den 2den Mei 1865 in ontkenneuden zin
was beslist.
Wij stelden diensvolgens aan Zijne Exell. den
minister van binnenlandsche zaken voor de vernie
tiging der gedachte bepalingvan onzentwege aan
Zijne Majesteit voor te dragen. De minister erkende
de gegrondheid der gemaakte bedenking en gaf zijn
verlangen te kennen, dat de raad tot wijziging der
bepaling wierd uitgenoodigdterwijl door ons aan
dat verlangen voldaan en daaraan door den raad het
vereisehte gevolg gegeven werd.
Eenige te Vlissingen wonende tappers gaven, na
zich van een patent als societeithouder te hebben
voorzien, aan hunne tapperijen de naam van soeieteit
blootelijk met het doel om de plaatselijke verorde
ningen op het sluiten der herbergen, en dergelijke
te ontduiken.
De raad dier gemeente stelde, ter wering van dit
misbruik, eene verordening vast, waarbij de bepa
lingen der verordening van algemeene plaatselijke
politie, omtrent het sluiten der herbergen, van toe
passing werden verklaard op zoodanige sociëteiten
„die zonder medeweten en toestemming van het ge-
„meentebestuur zijn of zullen worden opgerigt."
Hoe wensehelijk het te keer gaan der bedoelde
misbruiken ook door ons geacht werd, kwam de ver
ordening, zooals zij was luidende, ons voor, als niet
met de wet te kunnen worden overeengebragt.
Wij namen daarbij in overweging dat art 1 der
wet van den 22 April 1855 (staatsblad no. 32), uit
drukkelijk bepaalt dat tot de oprigting eener ver
eeniging, als hoedanig eene sociëteit moet geacht
worden te zijn, geene magtiging wordt gevorderd,
en zagen daarbij de art. 2 en 3 dier wet geens
zins over het hoofd, maar meenden, dat deze artikelen
echter niet van toepassing waren, nademaal de oprig
ting op zich zelve van eene sociëteit nog in geenen
deele het kenmerk draagt van ongehoorzaamheid aan
of overtreding van de wetten of wettelijke verorde
ningen, noch kan geacht worden ten doel te heb
ben de aanranding of het bederf der goede zeden of
stoornis in de regten van anderen. In onze schat
ting was de gemeenteraad derhalve niet bevoegd
om het oprigten eener sociëteit van de toestemming
van het gemeentebestuur afhankelijk te maken, al
ware 't ook dat de plaatselijke verordeningen be
trekkelijk bet sluiten der herbergen op de sociëtei
ten konden worden toegepast, en gaven dien ten
gevolge aan Zijne Exell. den minister van binnen
landsche zaken in overweging de vernietiging dei-
verordening van onzentwege te bevorderen.
De minister deelde ons gevoelen. Bovendien be
stond bij hem nog dit bezwaar, dat de gemeente
raad zich de bevoegdheid had, toegekend om hen, die
een patent als societeithouders hadden genomen, als
zuouAuig mei te ei-Rennen, 't geen, naar dés mi
nisters oordeel in strijd waszoowel met de
patentwet van den 21sten Mei 1819 (staatsblad no,
34), als met de eerste beginselen van wetgeving,
daar toch art. 2 dier wet aan den houder van het
patent de bevoegdheid geeft om het daarin uitge
drukte beroep of bedrijf allerwège uitteoéfenen, - eene
bevoegdheiddie alleenlijk door de wet of door ver
ordeningen die door den koning zijn goedgekeurd,
't zij bepaaldelijk, 't zij voorwaardelijk, kan worden
ontnomen, terwijl in de verordening daarentegen
de uitoefening van societeithouder aan eene toestem
ming van het gemeentebestuur werd onderworpen.
Verder moeten de plaatselijke verordeningen, tot
nakoming waarvan de houders van patenten volgens
het aangehaalde wetsartikel 2 verpligt zijn, naar des
ministers zienswijze, uit den aard der zaak algemeene
voorschriften geven, waaraan alle houders van het
zelfde patent onderworpen zijn.
Aan de door ons, op des ministers verlangen, aan
den raad gerigte uitnoodiging tot intrekking dier ver
ordening werd geredelijk gevolg gegeven.
Bij het onderzoek van een door den gemeenteraad
van Philippine vastgesteld reglement van politie op
de haven aldaar, bleek ons dat bij de zamenstelling
daarvan het in het Staatsblad no. 170 van 1866
opgenomen reglement voor de haven van Breskens
tot leiddraad was genomen, zonder dat er echter
was opgelet dat sommige bepalingen welke in een
bij koninklijk besluit vastgesteld reglement voorkomen,
in eene plaatselijke verordening niet kunnen worden
opgenomen, zonder dat de raad zijne bevoegdheid
te buiten gaat.
Zoo was in de verordening bepaald dat beloopene
boeten in de handen van den havenmeester of een
ander daartoe aan te wijzen gemeente-ambtenaar moes
ten worden betaalddatbij gebreke van betaling
van die boetenvan de havengelden en van de krach
tens art. 180 der gemeentewet gemaakte kosten, den
schippers het verlaten der haven met hunne vaar
tuigen zou worden belet, tenzij door het stellen van
voldoenden borgtogt de betaling wierd verzekerd.
De gemeenteraad heeft, op onze uitnoodiging, het
reglement naar behooren gewijzigd.
Door den gemeenteraad van Yeere werd eene door
denzelve vastgestelde verordeningop onze uitnoo-
diging, gewijzigd, in zoo ver daarbij 1°. was ver
boden het aanplakken van aankondigingen ook op
eigene muren, enz.; 2°. het innemen van drenkelingen
alleen voor tappers verpligtend werd gemaakt, terwijl,
naar art. 475, no. 12, van het wetboek van strafregt,
een ieder verpligt is bij ongelukken (circ on stances
d accidents) de van hem gevorderde hulp te verlee-
nenen 3°. aan de betrokkene beambten de be-