1869. .A* 67.
Vrijdag 27 Augustus. 56s,t jaargang,
FEUILLETON.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal f 1,75fr. p. p. f 1.90 Afzonderlijke
nommers 5 c.met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden h 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels h j 1,—
Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezondenwenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
de lasten van den staat draagt.
Die zedeloosheid, die diepe verdorvenheid moet
dan allereerst en meest bestaan bij de rijkenbij de
meest bevoorregten naar de wereld,onder welken zoo-
velen gevonden worden, die aan de spits staan van
die regtzinnigen, die gewoon zijn, om met diepe
verachting op de wereldsche begeerlijkheden ne
der te zien, althans in dien geest spreken.
Want die rijken, wier fortuinen onbekend zijn,
zij komen het eerst in aanmerking, als men van
de mogelijkheid om onjuiste verklaringen te doen,
spreekt. Van de meesten kan het inkomen gemak
kelijk berekend worden, van hen die een groot
vermogen en portefeuille hebbenis het niet na
te gaan.
Mag men nu van deze menschen verwachten!
dat zij leugenachtige opgaven zullen doen? Mag
men het onderstellen van den koopman, die voor
alles belang heeft bij zijn crediet? Doch waar
toe meer gevraagd dan alleen dit: mag men bij
den eerlijken Nederlander, zooveel kwade trouw
aannemen?
Die dat doen, moeten ons volk, zoowel de hoo-
gere en meer beschaafde als de mindere stan
den, al zeer diep gezonken beschouwen, dat zij
de inkomsten-belasting ontraden, op grond dei-
bij hen zwaar wegende onderstelling, dat velen
door kwade trouw haar zullen zoeken te ontduiken.
Men lette er op, hoe zij, die, meest in hun eigen
belang, tegen inkomsten-belasting zijn, hunne the-
orien bouwen op eene onderstelling, die even on
gegrond als onbillijk, die dikwijls zedeloos is.
Als wij zeidende rijken zijn zedeloos, want
zij staan accijnsen voor, om minder belasting te
betalen, dan ging er dadelijk een kreet op, over
de onbeschaamdheid der radikalen; maar als de
vrome conservatieven zeggengeen inkomsten-be
lasting, want er zou veel zedeloosheid gepleegd wor
den, wie stellen zij dan het meest ten toon Zijn
het niet juist de grooten, rijken en aanzienlijken
die zij onder de verdenking van het vuigste eigen
belang brengen?
Wij hebben betere gedachten van onze rijken
en gelooven, dat zij door hunne goede trouw
het bewijs zouden leveren, dat eene inkomsten
belasting niet zedeloos is.
Maar zij voert toch tot willekeur. Dat is een
ander wapen er tegen. Ziet slechts, zegt men, hoe
bij hoofdelijke omslagen de een te hoog, de an
der te laag wordt aangeslagen. Als of dat altijd
een gevolg van willekeur was, in plaats van aan-
tenemen, dat die onbillijke aanslagen geen plaats
hebben konden, als men altijd even naauwkeu-
rig met den finantieelen toestand der burgers be
kend kon zijn.
Ook in dezen grond van bestrijding ligt weder
eene beschuldiging. Ditmaal tegen de regeering
van stad en land. Er wordt niet aangenomen,
dat zij dwalen kunnen, en dat de goede trouw
medebrengt, om hen teregt te helpen, maar men
zegt liever: de regeering handelt willekeurig."
Het is niet loijaal, om daarbij zich te beroe
pen, op eene stedelijke regeering, die misschien
ook wel eens misgetast heeft. Want daarin ligt
indirect eene aanklagt tegen haar, als of zij met
opzet den eenen te hoog, den anderen te laag aansloeg.
Reeds de verdenking en het uiten daarvan is
niet edel.
Dat er abuizen plaats hebben in de tauxatie van
ieders inkomen, is vrij natuurlijk. Er is echter
gelegenheid om die te herstellen. Dat men die
voor moedwillig en dus willekeurig houdt, dat
men uit bijzondere gevallen een bewijs tegen eene
geheele zaak ontleent, bewijst niet voor gevoel
van billijkheid.
Indien de schrijver in de N. Goessclie Courant
de rijken onder ons op het oog had, als of die
zedeloos genoeg zouden zijn om valsche opgaven
te doen; indien hij de regeering dezer gemeente
bedoelde als voorbeeld van willekeurig handelen
en het is niet onduidelijkdat hij daaraan dacht,
dan zouden wij hem durven sommeeren, om
daarvoor de bewijzen te leveren.
Maar zou het gevaar voor willekeur van de zijde
der regeering werkelijk zoo groot zijn, indien ooit
tot eene inkomstenbelasting werd besloten?
Immers de wet zou de noodige bepalingen
maken, die daartegen waken en zoo iemand, bij
hoofdelijken omslag, meent willekeurig te hoog
te zijn aangeslagen, staan hem wegen genoeg open,
om teruggebragt te worden tot de hoogte waarop
hij meent te moeten staan. Ook hier komt meest
in aanmerking de goede trouw der aangeslagen en.
De gevreesde willekeur wordt het best voorkomen
De GEDEPUTEERDE STATEN van ZEELAND.
Gelet op de verklaring van den provincialen vee
arts der 1ste klasse, G. J. W. Berghuijsvan den
23 dezer, uit welke blijkt, dat ter voorkoming van
verdere verspreiding van de longziekte, welke zich
onder de runderen van de landlieden ADRIAAN
WONDERGEM en LIEVEN DOUW, te Colijnsplaat
heeft vertoondde onteigening dezer runderen nood
zakelijk is;
voorts gelet op art. 69 en volgende der wet van
den 28 Augustus 1851, (Staatsblad no. 125),
Besluiten:
Te verklaren dat er genoegzame redenen bestaan
tot onteigening van de volgende runderen, als:
eene zwartbonte melkkoe, oud 7 jaren,
eene zwartbonte melkkoe, oud 5 jaren,
een zwart kalf, oud 5 maanden,
toebehoorende aan de landlieden Adriaan Wonder-
gem en Lieven Douw, te Colijnsplaat, en dat zij mits
dien zullen worden onteigend.
Dit besluit enz.hetzelve zal voorts geplaatst wor
den in de Goessclie Courant.
Gegeven te Middelburg, den 24 Augustus 1869.
De Gedeputeerde Staten voornoemd,
VAN LIJNDEN, Voorzitter.
VAN DER SWALME, Griffier.
INKOMSTEN-BELASTING.
II.
De gemoedelijke verdedigers van 's volks be
langen, die te vuur en te zwaard tegen eene in
komsten-belasting woeden, zorgen altijd voor eene
zekere opklimming in hunne redeneeringen en
laten niet na, alle de snaren van het menschelijk
gevoel te doen trillen.
Die belasting is ongrondwettigzeggen zij, maar
zij wetendat velen de kracht van dit bewijs
niet gevoelen en zij laten er daarom op volgen
•■die belasting is zedeloos."
Waarom
„Omdat men de menschen in verzoeking brengt,
om hun inkomen lager op te geven, dan het wer
kelijk is, ten einde minder belasting te betalen.
Eene inkomsten-belasting, is dus eene premie,
uitgeloofd voor de kwade trouw."
Dat bewijs rust op de onderstelling, dat ons
wolk zoo zedeloos is, dat het liever ter kwa
der trouw handelt, dan voor de waarheid uit
komt; dat het liever zijn geweten bezwaart met
leugen en bedrog, dan dat het, in verhouding van
het inkomen, waarover beschikt worden kan, in
DE GOEDE, OUDE TIJD.
H,
Die goedeoude tijdZou het wel wezenlijk zoo
zijn en zouden wij dien uitroep nog kunnen vol
houden als wij de zaken eens wat naderbij beschouw
den Was de eenvoud bij de ouden wel zoo groot,
als zij oppervlakkig schijnt en is de veroordeelde
weelde van onze dagen wel zoo berispelijk, als Pinto,
Helvetius en anderen haar voorstelden Er is geen
onderscheid gemaakt tusschen openlijke en bijzondere
weelde, tusschen de weelde van staten en die van
enkelenen men zag meer op de zedelijke nadeelen
dan op de staatkundige voordeelen. De weelde uit
gemakzucht moet men laten gelden bij toenemende
beschavingen om tot het zwarte brood en den brei
van Lycurgus terug te keerendaarin zie ik geen
heil. Waar moesten ze heenal die artisten
en modistes, als de ijdelheid haar jongsten snik
gaf? Wat werd er van soldaten als de eer
zucht werd doodgeschoten? En wat zou er groeijen
van de akademiën als de mensch volmaakt was? Daar
bij doen de verfraaijingen aan en in een huis goed
in de oogen. De mensch is half geesthalf ligchaam
van beide wat, dat is echte, mannelijke beschaving.
De weelde is voor den staat meer voordeelig dan
schadelijkomdat daardoor de arbeidende klasse in
voorspoed toeneemt. Er zijn geen wetten op sier en
tooi noodig, als over vlijt cn goede zeden gewaakt
wordt, de natie meer verdient, dan verteert, en
ze haar voorspoed niet als een wenk tot uitspatten
aanziet.
In enkele trekken willen wij den goeden ouden tijd
uit een tegenovergesteld oogpunt beschouwen.
De weelde was vroeger daarin gelegen, dat men
vele en velerlei spijzen en dranken had en een sleep
van bedienden hield. Bij bruiloften zat men soms
maanden lang te zamen. Wat thans de Eransche wijnen
zijn, waren toen de Spaansche en de Grieksche er bij.
Een feest van hertog George van Landshut in 1475
kostte 88000 ducaten. In acht dagen verslond men
er 300 ossen, 62000 kippen, 500 ganzen, 75000
kreeften, 75 wilde zwijnen, 162 herten, 200 vaten
Duitsche wijnen en nog 70 met vreemde soorten.
Bij het volk ging het, als er bruiloft was, naar
zijn vermogen. Eene politieverordening van dien
tijd veroorlooft 24 tafels elk van 10 personen; een
kleinere bruiloft had er 14, dus 140 gasten. Dat
overdadig eten en drinken was nog duurder dan de
fijnste weelde. De menschen waren toen echter groo-
ter, hunne magen ook!
De weelde in kleedij was in de eeuw van Keizer
Karel V veel grooter dan thans. De rijkspolicie-
verordeningen van dien tijd klagen, dat tusschen
vorsten en edellieden en dezen en de burgers bijna
geen onderscheid meer was. Met goud gestikte japon
nen, zijde, atlas, damast, kostbare halskragen en
baretten, paarlen en struisveerengoud en zilver zag
men allerwege.
Zegt gij nog: die goede, oude tijd! En wij spra
ken nu nog slechts van een paar omstandigheden.
Hoe schoon zijn niet onze hooge, ruime en heldere
kamers tegenover de muizennesten der oudewaarin
stoelen en banken waren vastgetimmerdzonder vens
ters en schoorsteenenHoe aangenaam zijn onze
slaapplaatsen, in vergelijking van die reuzeulegers
welke men met ladder moest bereiken. Als je uit
zoo'n slaapinrigting tuimelde, brak je den hals: het
is ten minste Estrik van Guus zoo gegaan. Onze
gladde vloeren zijn slechts gevaarlijk aan het hof voor
den voet, die nog ongeoefend is. Maar stelt tegen
over onze gladde of met tapijten bedekte vloeren
nu eens de steenen van vroeger tijd, met zand be
strooid. Broek in Waterlandsche zindelijkheid is mooi
en goedmaar oogen en borst hebben toch ook wat
in te brengen, en hoe aanstootelijk is 't zijn eigen
muziek te moeten hoorenals men maar even op
staat of zijn voet verzet.
Thomas a Beeket werd luxerieus genoemd, omdat
hij dagelijks nieuw stroo in zijne gezelschapszaal
liet leggen. Zelfs de kamers van konigin Elisabeth
werden met stroo bestrooid. Hoe zal het er toch wel
hebben uitgezien in de stulpen der armen, als men
in Zweden boven de koninklijke tafel een laken
spande opdat er geen spin in. de schotels mogt vallen.
Van plaveisel op de straten wist men nog niets.
Nog in 1680 gingen de hovelingen van den Pruis-
sische koning te Potsdam op stelten, wegens den
velen modder. Men ging slechts uit, omdat men
moest, want de steenen lagen door elkander, alsof
men in de tijden van Deukalion en Pyrrha verkeerde.
Dikwijls was. het gelukkig, als er steenen waren