1869. JV» 64.
Dingsdag 17 Augustus. 56ste jaargang.
BRANDWEER.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Dondeedag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal f 1,75, fr. p.p. 1.90 Afzonderlijke
nommers 5 c.met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels èi J 1,
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezondenwenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
OPENBARE VERGADERING
van den
GEMEENTE-RAAD te GOES,
ten eaadhttize aldaar,
OP DINGSDAG DEN 17 AUGUSTUS 1869,
des avonds ten 'A8 uke.
Punten van Behandeling
1. Mededeeling van ingekomen stukken.
2. Opmerking omtrent de verordening op de vermake
lijkheden.
3. Benoeming van een lid en den voorzitter der finantiële
commissie.
4. Onderzoek dev geloofsbrieven van de benoemde raadsleden.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot voldoe
ning der kosten van brandbluschmiddelen.
6. Af- en overschrijving op de begrooting voor 1869.
7. Tarief en reglement op het bevaren van sas en haven.
B cl5.0ncimali.ing.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, roepen
bij deze op, alle mannelijke ingezetenendie
vóór of op den 1 Januarij 1870 hun dertig
ste jaar zullen intreden en hun vijfenveer
tigste niet zullen hebben voibragt, om zich in
de eerste helft der maand September aanstaande ter secreta
rie der gemeente te komen aangeven ter inschrijving voor
de DIENST BIJ DE BRANDWEER dezer gemeente.
Burgemeester en Wethouders herinneren hierbij aan de
bepaling van art. 2 der verordening, regelende de loting
en jaarlijkscke aanvulling der manschappen van bet perso
neel tot bediening der brandspuiten, dat zich moeten aan
geven, al diegenen, die op de bevolkings-registers als in
woners voorkomen, onverschillig of zij al dan niet vallen
in de termen van eenigerlei vrijstelling.
Voorts noodigen zij diegenen uit, welke als VRIJWILLIGER
zou willen worden ingeschreven, daarvan aangifte te doen
vóór den 31 Augustus, teneinde aan het hoofd van het re
gister te worden geplaatst.
Goes, den 14 Augustus 1869.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
De tentoonstelling te Amsterdam werd in de
vorige week o. a. bezocht, door een vrij groot
aantal werklieden uit Zeeland, die, onder de leiding
van den heer de Raad uit Middelburg, henen
trokken en alzoo gebruik maakten van de gun
stige beschikking, om den Zeeuwschen werkman,
op kosten der provincie derwaarts te laten gaan.
Ook uit Colijnsplaat had zich een ambachtsman
aan het gezelschap aangeslotenmaar uit Goes
en Zierikzee was niemand verschenen. De com
missie, in de laatstgenoemde plaats, schijnt dooreene
bijzondere omstandigheid te laat zich aangemeld
te hebben, maar waarom niemand van de Goes-
sche ambachtslieden tegenwoordig waswist men
ons niet te zeggen.
Het was een waar genot, om die nijvere mannen
te hooren verhalen, van alles wat zij gezien hadden
en de betuiging te vernemen van hunne erkente
lijkheid voor eene beschikking, die hun in meer
dan één opzigt hoogst weldadig was geweest.
Op de tentoonstelling zelve trokken die belang
stellende en onderzoekende ambachtslieden de aan
dacht der bezoekers misschien niet minder, dan
al het schoone, dat daar gevonden werd. Het was
op het gelaat van menig een onder hen te lezen,
dat hij gaarne kennis maakte, met zooveel wat
hem in zijn vak nog onbekend gebleven was,
met de vorderingen der kunstwaarvan hij slechts
had hooren spreken. Werd ook het oog der een
voudige werklieden die nog nimmer de groote
steden met hare prachtige en rijkgevulde winkels
bezochtendikwerf geboeid door allerlei voorwer
pen van weelde, waarvan zij nut noch gebruik
kenden, het was louter verbazing, die hen daar
voor deed stilstaan. Maar zoo dikwijls zij weder
geplaatst werden voor de waarlijk schoone en
doelmatige voorwerpen, die op het hun bekend
gebied te huis behoorden, dan kon men het hun
aanziendat zij ineer genoten en dat zij niet ge
komen waren enkel om te bewonderenmaar ook
om te leeren.
Zeker was alles gedaan, om het verblijf in de
hoofdstad aangenaam te maken. Zij vonden een
logies, dat hoe eenvoudig ook, wat reinheid en
netheid betrof, niets te wenschen overliet. Voor
eene goede voeding was de noodige zorg gedra
gen en, in dat opzigt, ontbrak hun zeker niets.
Zoolang de tentoonstelling geopend was, van des
morgens 10 tot 's namiddage 5 uur, konden zij
zich daar bewegen en op hun gemak kennis nemen
van datgene, wat het meest den een en den ander
belang inboezemde, terwijl zij zich, door de proeven
met onderscheidene werktuigen genomen, van de
doelmatigheid van dezen overtuigen konden, om
het gebruik daarvan, misschien ook in hunnen kring
te bevorderen. Sommigen namen naauwkeurige af-
teekeningen mede, om daarmede voor zich zeiven of
voor hunne meesters winst te doen en moge ook
al voor den een het tentoonstellingsbezoek meer heb
ben opgeleverd, dan voor den ander, nutteloos zal
het wel voor geen hunner geweest zijn. Want de
sprekende bewijzen voor de vorderingen der kunst,
die getuigenissen van de magt van wetenschap
en volharding, zij konden niet nalaten, den lust
voor onlwikkeling, het streven naar kennis, den
ondernemingsgeest, den ijver te prikkelen en den
werkman, die tot hiertoe slechts in kleinen kring
kon rond zien, de overtuiging te geven, dat ook
voor, hem de weg open staat, om een hooger stand
punt intenemen, indien hij slechts gebruik maken
wil van de voorlichting, die de meergevorderden
hem door hunnen arbeid geven.
Onze Zeeuwsche werklieden hebben, het is uit
hun eigen mond door ons vernomen, regt geluk
kige dagen doorgeleefd, want ook buiten de ten
toonstelling hebben zij nog al een en ander kunnen
bezigtigen, dat niet alleen nieuw voor hen was,
maar dat ook, om andere redenen, hen aantrok.
Wij hebben slechts te wijzen op het bezoek, door
hen en corps gebragt aan den schoonen dierentuin,
waar zij, zoo als men zegt, oogen te kort kwamen
voor alles, wat daar hunne bewondering wekte.
Dat die bezoekers ook vol ijver waren, om den
tijd goed te gebruiken, bleek genoeg, als ze des
morgens soms vóór vijf uur uittoogen, om de hoofd
stad en hare merkwaardigheden in oogenschouw
te nemen. Zij waren onvermoeid, en zullen thans
in den kring hunner huisgezinnen niet minder te
vertellen hebben van Amsterdam en de reis daar
henen, als zij hunne makkers zullen bezighouden
met de naauwkeurige beschrijving van de aan
schouwde wonderen der kunst.
Wij betreuren het daarom zeerdat wij in de
breedeenregt gelukkige rei van Zeeuwsche ambachts
lieden geen enkelen stadgenoot mogten opmerken,
dat onze Goessche werklieden niet in de gele
genheid werden gesteld, om deel te nemen aan
den kunsttogt, die, op zoo gemakkelijke voorwaarde
en onder zoo gunstige omstandigheden, werd voi
bragt. Dat er hier geenen zouden geweest zijn,
die lust gevoelden, om zich aantesluiten, kunnen
wij niet denken. Maar ook al was bij hen de
lust niet uit eigen beweging voortgekomen, dan
zou eene duidelijke aanwijzing van het doel der
reiseene kleine aanprijzing dien gemakkelijk
hebben opgewekt, en men zou den ambachtsman
in staat gesteld hebben, om zijne kennis te ver
meerderen, het gevoel voor het schoone te ont
wikkelen en hem bij dat alles te leeren wat
waarlijk uitspanning is voor ligchaam en geest.
Al zijn wij dan, door verbeterde communicatie
niet meer als voorheen, verwijderd en afgesloten
van de brandpunten der beschaving, er is nog
een groot deel van onze maatschappij, dat, den
ouden sleur volgende, niet zoo gemakkelijk uit
gaat om kennis te nemen van den vooruitgang
FEUILLETON.
DE DRIE PHILOSOPHEN.
Wie heeft niet wel eens gehoord van Herakliet,
den beroemden wijsgeer uit het oude Griekenland
Hij was groot, schoon en van sterken ligchaams-
bouw, was steeds met even veel zorg als smaak ge
kleed, en verscheen soms in het openbaar, gehuld
in eenen koningsmantel, in de hand eenen scepter
en op het hoofd eene kroon dragende. In deze
kleeding besteeg hij dan eenen wagen en schetste
met luider stemme en de grootste levendigheid, het
ongelukkige lot van die menschen, die door geboorte
of andere omstandigheden bestemd zijnover hunne
inedemenschen te heerschen. En het volk liep hem
na, hoorde zijne rede met de grootste aandacht, en
vond daarin veel genoegen, wijl de beschrijving van
het ongeluk der koningen, in zekeren zin, een troost
was bij de onderdanigheid, waarin het volk tegen
over koningen staat. Het was welgevallig te ver
nemen dat magt, rijkdom en waardigheid ook ellende,
droetheid en wederwaardigheden tot geleidsters hebben.
Herakliet maakte zich dezen toeloop van het
volk ten nutte, om het te gelijkertijd liefde tot de
deugd, en afschuw van den laster in te prenten. Tot
dat einde schilderde hij met de schoonste kleuren
de overwinning der deugd op de ondeugd, en trachtte
zijne hoorders te overtuigen, dat de deugd in ieder
geval veel heilzamer is dan de lasterzelfs waar
zij door deze vervolgd en verdrukt wordt. Het volk
barstte in tranen uit en vond in het weenen genoe
gen, niet omdat het berouw gevoelde over begane
misdrijven, of gezind was zich te verbeteren, maar
dewijl het geloofde dat reeds het weenen alleen den
mensch beter maakt.
Herakliet had een' verheven geest, eene levendige
verbeeldingskracht, eene onged\vongene voordragt en
troostte en onderrigtte het volk, geen wonder,
dat het zich met troepen om zijn rijtuig verzamelde,
en naar zijne woorden luisterde.
Maar weldra kwam een ander man te voorschijn
die de opmerkzaamheid, welke het volk voorheen
voor Herakliet had gehad, grootendeels tot zich
trok. Deze man was in alles juist het tegendeel van
den anderen. Iedere traan die Herakliet vergoot,
beantwoordde Demokkiet met luid gelach.
De natuur had Demokriet een misvormd ligchaam
geschonken en daarom klaagde hij altijd over de
natuurmaar zelfs zijne klagt was lagchen. En deze
klagt betrof alleen de gierigheid der natuur, die
hem slechts een, en niet meer bochels op den rug
gegeven had. Hij wilde de natuur daarom tot meer
vrijgevigheid dwingen en maakte zich, welligt uit
liefde voor overeenstemming, eene dikte van voren,
om daardoor, zooals hij zeide, te verhinderen, dat
de lieden hem met meer welgevallen op den rug
dan op de borst zagen. Maar deze liefde voor har
monie liet zich niet altijd in zijne handelingen zien,
want zijne kleeding vormde het meest zonderlinge
contrast van kleuren. Wanneer, t>. v. het eene zij
ner schoeisels zwart was, dan kon men vooruit van
het andere, zonder dit te zien, verwachten, dat het
eene witte kleur had. Had hij heden een zeer naau-
wen rok aan, dan was zijn kleed den volgenden dag
zoo rijk en prachtig alsof het van Cucesus afkom
stig ware. Doch hij mogt gekleed zijn, zoo als hij
wilde, toch vond men zijn geheele uiterlijk hoogst
belagclielijk, dewijl hij zich dagelijks eene andere ge
stalte wist te geven.
Demokriet had kleine, levendige oogen, die tevens
in hun opslag spotlust verrieden. Zijn mond was
wijd en breed en bij had daarin schoone tanden,
waarop hij zich welligt veel liet voorstaan, omdat
hij zijn grootste welgevallen in lagchen had. De«
mokriet handelde alleen zoo, om de dwaze zeden,