1869. J* 61 56stc jaargang. Vrijdag' 6 Augustus. iwmm De uitgave dezer Courant geschiedt Maasdag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,75, fr. p.p. 1.90 Afzonderlijke nommers 5 c.met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 15 c. de regehfgeplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regëfe J 1, Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 40 c. 1 De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezondenwenscht opgenomen, moeten^uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. □B©lS.©3tAC3.233.a,lSLilXg;. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES brengen ter openbare kennis, dat volgens het van het bu reau van stemopneming ontvangen proces-verbaal van ope ning der stembriefjes voor de verkiezing bij herstemming van één lid van den Gemeente-Raad op lieden, zijn uitgebragt :275 geldige stemmen, waarvan de navolgende heeren het achter hunne namen vermelde getal op zich vèreenigd heb ben, als': Dr. C. J. van Rent erghent 276. Jitr. J. G. de Witt Wamer 99. Zoodat verkozen is tot lid van den Gemeente-Raad de heer Dr. C. Al. van Rent er ff hem. dat afschriften van de, processen-verbaal ter gewone plaatse aangeplakt en ter secretarie voor een ieder ter inzage ne- •dergelegd zijn.1 Goes, 3 Augustus 1869. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. Eenigen tijd geleden, wezen wij op het feit, dat de belasting op de sterke dranken gedurende eenige maanden minder had opgebragt, dan de raming daarvan aanwees, en meenden wij daaruit het bewijs te mogen op makendat het gebruik of liever het misbruik van den sterken drank, al thans in dat tijdperk, minder was geweest. Het spreekt van zeiven, dat wij hier niet spra ken van een stellig gevolg, dat wij ons vermoeden voor eene onomstootelijke waarheid wilden doen doorgaan, niaar het lag wel voor de hand, dunkt onsdat de mindere opbrengst aan minder ver bruik toeteschrijven was. Maar die gevolgtrekking, die natuurlijk de ver hooging van dien accijns, uit een zedelijk oog punt, moest doen goedkeuren, was niet naar den smaak van hendie gaarne in de oppositie zijn en die tot geenen prijs iets mogen of willen goed keuren, dat door de tegenwoordige regeering in het leven werd geroepen. Om het nu weer eens regt leelijk te maken en toch gelijk te hebben, zoo zij meenen, hebben zij een anderen uitleg verzonnen. De accijns op de sterke dranken heeft minder opgebragt, zeggen zij, omdat de sluikhandel toenenomen is. Er is geen druppel genever minder gebruikt, maar de schatkist is destemeer door smokkelaars benadeeld. Het bewijs echter voor deze beweering geven zij ons niet en wanneer daaraan geene andere waarde te hechten is, dan dat wij het voor eene gissing der accijnsvrienden moeten houden, dan hadden wij immers voor de onze gelijk regt en dan is het tamelijk ongepast, om het onzekere eener re deneering te willen bewijzen, door eene even onze kere uitspraak daartegen over te stellen. Maar wat erger is. Onze gissing, dat er minder genever gebruikt was, deed niemand kwaad en kan hoogstens voor eene al te optimistische be schouwing gelden, maar als men uit de hoogte verzekert, zonder eenig bewijs, dat er zooveel meer gesmokeld isdan werpt men los weg eene beschuldiging daarheen, die wel niemand bepaald treffen kan, maar die toch de schaduw eener verregaande zedeloosheid over het volk werpt en die tegelijk wantrouwen wekt, tegen de magten en ambtenaren in den staat, wier roeping het is, om tegen ontduiking van de wet te waken. Men schijnt er behagen in te vinden, om het volk zoo zwart mogelijk afteschilderen en laat het daarom liefst buitensporig zich overgeven aan dronkenschap, aan oneerlijkheid, ontduiking van de wet, enz. En tochdat zelfde volk wij nemen hier het woord in den zin, waarin de meesten gewoon zijn dit te gebruiken de mindere standen, bij a vie men niet het minst het genevergebruik zoe ken moetgaan zoo vooruit in regtzinnigheid in kerkelijkheid; zij toonen zooveel belangstelling in de godsdienst en alles wat daartoe betrekking heeftmen kan het zoo ziendat die mindere standen gedurig meer ingenomenheid hebben met de gewigtigste aangelegenheden des levens 1 Men laat ook niet na, om die mindere standen te gebrui ken als middelenom enkelen in hoogere stan den, tot hun doel te brengen en men streelt zich daarbij met de zoete hoop, dat, bijv. ieder kie zer ook de minst bevoorregte naar de wereld als hij zijne stem uitbrengt, tegen de inrigting van het onderwijs protesteert. Zoo leeft men met het goede volk en prijst of verfoeit het, al naar het te. pas komt. Als de regeering eene wet op het onderwijs geeft» dan heet het: och! die ongelukkige arme, hij zou zoo gaarne zijn kind christelijk onderwijs laten geven, maar men dwingt zijn geweten, om dat kind in eene zielverdervende leer te laten opvoeden. Als daarentegen de regeering door accijnsverhoo- ging medewerkt, om een treurig misbruik tegen te gaan, dan zegt men: denkt niet dat het volk een enkel glas genever minder drinkt. De min dere man gaat zich nog evenzeer te buiten en om het nog erger te maken, ontsteelt hij, door sluikerijen aan het land zijn wettig deel. Een slecht volk duszou men zeggen. Maar neenhet volk is noch zoo braaf, noch zoo slecht, als het beurtelings door de gemoedelijke volks vrienden wordt afgeschilderd. Men zie het slechtszooals het zich vertoont, waar het zich vrij uiten kan, niet belemmerd doo r het oog van hendie beloven of bedreigenzoo als het hun best dient. En men zal tot de ge volgtrekking komen dat datzelfde volk zich tot hiertoe vrij wel gelijk blijft en het meest behoefte toont aan verstandsontwikkelingdie ook den zin voor het goede en schoone bevordert, daardoor leert het de huichelarij niet minder dan de zede loosheid schuwen en kiest zich den weg, die tot hooger volmaking voert. SiNftiENLANDSCHE BERSGTEN. GOES, 5 Augustus 1869. Eenige dagen geleden schreven wij: GC.no. 56). ?>Zijn wij wel onclerrigtdan zal het rijkssubsidie voor het middelbaar onderwijs eerlang belangrijk worden vermeerderd en de gemeentelast worden verligt." Naar aanleiding daarvan heeft het raadslid van Renterghem, in de raadsvergadering van 21 Julij den Voorzitter geinterpelleerd over de indiscretie dooi de Goess. Cour. begaan en gewenscht, dat onder zocht worden zou, hoe de Goess. Cour. aan dit berigt gekomen was, daar een der raadsleden de ge heimhouding moest geschonden hebbendie in dei- tijd aan hen was opgelegd. De voorzitter heeft de onjuistheid van het be- weeren van den heer v. Renterghem aangetoonddoor uit de notulen te laten voorlezendat omtrent het verhandelde in den raad geene geheimhouding op gelegd, maar aan de kieschheid der leden overge laten wasom van de pogingendoor den raad aan te wenden, tot het verkrijgen van een hooger subsidie voor de middelbare schoolniet te spreken. De heer v. Renterghem heeft daarop erkend, dat hij zich vergist had in zijn oordeel, waardoor eene onaangename verdenking op zijne medeleden werd geworpen, maar schijnt niet te hebben bedacht dat hij, door de zaak op die wijze in de openbare zit ting ter sprake te brengen, eigenlijk de eerste was die daaraan publiciteit gaf en openlijk sprak van een raadsbesluit, waaromtrent het zwijgen aan de kieschheid der raadsleden was aanbevolen. Er was toch door ons geene melding gemaakt van iets dat in den gemeenteraad was voorgevallenmaar wel van een voornemendat bij de hooge regeering schijnt te bestaan. Niet alleen, toen wij mededeelden wat ons van het verleenen van een hooger rijkssubsidie ter ooreu gekomen was, maar op het oogenblik der interpellatie van den heer van Renterghem, ia de openbare raads zitting van Zaturdag, waren wij geheel onbekend met de pogingen door den raad aangewend en in zijne geheime zitting besproken. Wij konden dus niet FEUILLETON. EEN HISTORISCH VRAAGTEEKEN. V. De waard en de vreendeling waren verschrikt te ruggetreden, maar hij, die nu niet meer vreesde her kend te worden, naderde beiden, en zeide, terwijl hij den. hoed even afnam tot den tweede in het franseh: «Als ge, mijnheer de graaf! de goedheid wilt hebben, met mij een weinig op te wandelen, ben ik tot uw dienst, De muren in deze herberg kon den te nieuwsgierige ooren hebben, voor hetgeen gij mij wilt, toevertrouwen." En zich tot de waard wendende, legde hij den vinger op. den mond en voerde deze zacht te ge- moeG iiRemember." De graaf volgde bijna wezeloos den vreemdeling, wiens gelaat hij meermalen, doch te vergeefs, beproefde te zien, onder den tamelijk breeden rand van diens hoed. Nadat zij zicli eenige schreden van de deur ver wijderd hadden, zeide hij: (/Met wien heb ik de eer te spreken, mijnheer //Met hem, wiens gelaat eene uitdrukking van schrik zou toonen, als inen den naam van uEonin zijne tegenwoordigheid uitsprak "Hoe! gij zelf ridder!" riep gene, ter wijl hij bleef stilstaan. z/Ik zelf, mijnheer de graaf de Braginsky, als ik mij den naam goed herinnerdie op de kaart jes staat, welke gij mij sedert acht dagen, onophou delijk toezondom door mij ontvangen te worden //Helaas, zonder gevolg, mijnheer de ridder!" «Sedert mijn geslacht bekend is," vervolgde de andere, terwijl hij met zijne karwats een slag op zijne hooge rijlaarzen gaf, /,zou het mij compromit teren, bezoeken van heeren te ontvangen. Men zal het u gezegd hebben, dat mijne deur voor iedereen gesloten is en blijft." Ridder!" zeide Braginsky met eene diepe en ern stige stembuiging, //ik kom regtstreeks uit St. Peters burg, om u te spreken, en de naam, die ik genoemd heb, moest u borg zijn, dat de zaakdie mij her waarts drijft, van het grootste belang is voor mij ten minste en welligt ook voor u." //Welnu en heb ik u, zoodra ik dien naam hoorde, niet ontvangen al was liet dan ook slechts op den landweg?" //Daarvoor dank ik u; maar ik herhaal, dat ik eene ernstige zaak met u te bespreken heb." «Ik ben tot uw dienst, mijnheer de graaf! en indien ik u goed versta doch pardon ik vrees dat het bij deze duisternis onmogelijk is, een on derhoud te voerenzooals gij dit welligt verlangt ik meen met den degen!" //Gij vergist u, mijnheer! tot nu toe is mij nog geene reden bekend, om tot dit punt te komen. Ik wil u slechts vragen, en ik hoop, dat gij mij rond en openhartig, als man van eer zult antwoorden //Excuseer, dat ik u in de reden val, mijnheer de graaf! Het is zeer waarschijnlijk, dat ik u zal ant woorden omdat gij mij door vorst Woronzoav zijt aanbevolendoch als "een mandat is mij onmogelijkIk heb u toch gezegd en gij vreet het ook van anderen, dat ik eene vrouw ben." Braginsky stampvoette. z/Ik bid u, mijnheer de ridder! riep hij uit, //spre ken wij in ernst. Dat ik dit onzinnig gezwets niet geloof, zult gij beprijpen." «Onzinnig gezwets? Mijnheer de graaf! wie zijt 'gij, dat ge ganscli Londen, ja zijne majesteit, den koning van Frankrijk durft logenstraffen. Gij schijnt nog te jong te zijn, om tegenover iemand, die dit van zich zelf verklaart, te zeggen, dat hij onzin uitbraakt."

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 1