1869. JV1 53. Vrjjdag 9 Julij. 56K" jaargang. BINNENLAND SC HE BERIGTEN. GOESSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,75.. fr. p. p. 1.90 Afzonderlijke nommers 5 c.met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels a 1, Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 40 c. De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags. Stukken welke men als ingezonden wenscht opgenomenmoeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn. De Indische bladen, met de laatste mail ont vangen, maken melding van een feit, dat reeds door particuliere berigten bij sommigen bekend geworden was, maar dat, na de ontvangen toe lichting, wel in ruimer kring mag medegedeeld worden, om de groote verdiensten van den tegen woordige» gouverneur-generaal te doen erkennen. DeAesident van Soerakarta, de heer Zoetelief, werd bij besluit van 31 Maart eervol uit zijne betrekking ontslagen, zonder dat iemand de aan- leidende oorzaak van dit ontslag vermoeden kon. De heer Z. toch wordt in de Indische bladen ons afgeschilderd als een inan, wiens streven steeds was, om de belangen, aan zijne zorg toevertrouwd, naauwgezet te behartigen, wiens karakter mede brengt, om stipt gehoorzaam te zijn, aan de be velen hem van liooger hand gegeven. Welke was dan de reden van zijn ontslag? De heer Z. was door den gouverneur-generaal geraadpleegdover de costumen voor inlandsche hoofdeneene zaak van schijnbaar onbeduidenden aard, maar waaraan de inlanders groote waarde hechten. Om den hem opgedragen last naar eisch te vervullen, besloot de heer Z. zekeren inland- schen Prins daarover te raadplegen, en hij vond dien niet alleen bereid, om advies te geven, maar ontving zelfs de toezegging van teekeningen ter zake dienende. Intusschen werd die Prins, door droevige hui selijke omstandigheden verhinderd, om zijne be lofte te vervullen en de vertraging daardoor ver oorzaakt maakte het Indisch bestuur zoo onge duldig, dat het aan den resident schreef, om, met of zonder advies, de hem gezonden bescheiden te rug te zenden. De resident klopte nog eens aan bij den prins, kreeg de toezegging, dat binnen weinige dagen het beloofde zou komenen hij stelde daarom ook het antwoord aan den gouverneur-generaal op de laatste aanmaning nog uit. Die misdaad was zoo groot, dat aan den re sident ontslag werd gegeven. Hij vernam dat uit de dagbladen en, eerst als hij werkelijk de gevraagde stukken, met alle mo gelijke volledigheid, overgezonden had, ontving hij het besluit, waarhij hem zijn vonnis werd aan gekondigd. Ten overvloede kwam vervolgens aan het licht} 'dat in het' door hem ontvangen telegram weg gelaten was, wat door de regeering daarin was vermeld, de datum namelijk, die als ultimatum voor de inzending was gesteld; eene bijzonder heid, waarin, naar ieders oordeel, wel eenige ver- seliooning voor den resident gelegen was, indien hier al aan overtreding kon gedacht worden. De heer Z. gaf van dit verzuim door het te legraaf kantoor kennis, meenende, dat zulks tot een gewijzigd besluit zou kunnen leiden, maar in plaats daarvan werd hem, in grove bewoor dingen, medegedeeld, dat de genomen beschikking van kracht zou blijven. Noch de zoogenaamde reden van ontslag, noch de wijze van behandelingzijn in overeenstem ming te brengen, met den pligt der regeering, om regtvaardig voor allen te zijn, met de aanspraken, die een algemeen geacht en verdienstelijk ambte naar mag doen gelden. Zulke handelingen gaan uit van den hoogge prezen, regtzinnigenconservatieven, gouverneur generaal P. Mijer. Er is hier geene sprake van eenzijdige opvat ting en onbillijke veroordeeling eener regeerings- daad, want ook de Indische bladen geven de zaak eenvoudig zooals zij is. Men kan zich dan waarlijk niet verwonderen, dat ook onder de Europesche bevolking op Java ontevredenheid heersclit en ifcst daar, even ais hier, telkens de vraag herhaald wordt: of men, in deze en dergelijke dadennu de zegeningen vinden moet van eene regeeringdie zich uitgaf als de eenig ware en behoudende voor Indie en Nederland? l GOES9 Julij 1869. In de avondzitting der tweede kamer van Maan dag, is de wet tot regeling van het onderwijs aan de militaire akademie aangenomen met 38 tegen 14 stemmen. Het blijkt uit deze getallen dat reeds een groot deel der leden de residentie veriaten had en andere werkzaamheden of betrekkingen gewig- tigerhebben geacht, dan die waartoe zij als volksver tegenwoordigers geroepen werden. De laatste dis- cussien hebben weinig belangrijks opgeleverd. De heer Saaijmans Vader heeft, als zijn wensch uitgedrukt, dat het onderwijs in de godsdienst onder de leervakken zou worden opgenomen en verplig- fend gemaakt, maar de bepaling van het regeeriDgs ontwerp is behouden waarbij gezegd wordt, dat de gelegenheid tot godsdienst onderwijs zal worden gegeven. Op voorstel van den heer Thorbecke zijn daarbij weggelaten de woorden door tusschenkomst der kerkgenootschappen en alzoo is aan ieder de meest mogelijke vrijheid gelaten, om het godsdienst onderwijs voor zijne zonen, die de akademie be zoeken, te vragen langs zulke wegenals hij naar zijne overtuiging wenschen zal. Indien aan den wensch van den heer Saaijmans Vader voldaan was en l^et godsdienstonderwijs onder de leer vakken opgenomen, zouden er nog al eenige gods dienstonderwijzers moeten benoemd worden om allen schijn van gewetensdwang te ontgaan en ook dan nog zou dit zeer moeijelijk geweest zijn, daar men dan toch altijd had moeten betalen voor eenige leeraars, van wier onderwijs mén geen gebruik maakte. Men zal zich herinneren, dat ook dit, volgens denheer Saaijmans Vader, gewetensdwang is. Na de aanneming van bovengenoemde wet, heeft de kamer nog kortelijk gehandeld over de conclusie betreffende het verzoek van den heer P. Regout. Na goedkeuring daarvan is de zitting gesloten en zijn de leden tot nadere bijeenroeping gescheiden. De voorzitter, de heer van Reenen, heeft bij het sluiten der zitting verklaard, dat hij meende dat nu een ander als president moest optreden en dat bij daarom in die betrekking afscheid nam. De heer van Reenendie tien jaren lang den voorzit- tersstoel bekleedde, heeft waarschijnlijk gemeend dat hij in de nieuwe kamer, die in September bijeenkomt, veelligt niet weder tot president zou gekozen worden en daakom nu verklaard, dat, naar zijn oordeelhet oogenblik gekomen iswaarop een ander hem moet vervangen. De Nieuwe Goessche Cour. komt, in haar laatste nommer, op tegen de beteekenis die de G. C. gaf aan de beteekenis van het woord radikaal," en zegt, dat wij weer eene geheele onjuiste voorstelling gaven, enz. Om ons te bestrijden beroept zij zich op een gezaghebbend Duitsch werk en haalt daaruit eenige regels aan. Zij stelt echter geene andere definitie tegenover de onzenoch wijst de onjuistheid aan van de beteekenis door ons aan het bewuste woord gegeven. In de door haar aangehaalde woorden van den Duitscher, wordt van het streven van ra- dikalen gesproken, maar geen uitleg van het woord mMaal gegeven. Daarom was het juist te doen. Zij had moeten bewijzendat het woord radikaal wat anders -beteekentdan tot den wortel toe. Nu rede neert ze ongeveer dusom dat radikalen revolutie bewerkt hebben, daarom beteekent radikaaldat men de gruwelen der revolutie wil. Men zou even goed dan kunnen zeggen: omdat geloovigen, van hun stand- FEUILLETON. III. Vertellen dat was het tooverwoord in onze jonge jaren. Wij behoefden niet eens bij Sa art je de goede oude baker" te zijn en „chocolade te drin ken ook als wij aan moeders schoot stonden of zelfs als wij ons onder elkander vermaakten, dan was het, als of bij het woord „vertellen" eene elee- trieke schok ons door de leden voer. Het gelaat ver helderde, de oogen kregen een buitengewonen glans, en de handen klapten menigmaal ineen. De jeugd ging voorbij- wij werden grooter en moesten de wijde wereld indeze om zijne op school verkregen kundigheden met woeker uittezet- tengene om te werken en te slaven voor zijn dagelijks brood. Doch zoowel bij de studie der we tenschappen als bij den arbeid der handenwerden de rimpelen van het voorhoofd weggeveegd, als men ons van vertellensprak. Glimlach niet, lezer of lezeres! want al zijn de kinderschoenen uitgetrokken, toch blijft //vertellen" het tooverwoord, dat ons voor een wijle de zorgen en moeiten des dagelijkschen levens doet vergeten, en dat ons verplaatst in een wereld van genoegen, waai'uit wij slechts, ongaarne scheiden. Vertellen! nog altijd een aangenaam uur op. dat niet alleenwanneer wij luisteren naar anderen, maar ook, wanneer wij zelf vertellen; want, zelf te vertellen is een bezigheid die even goed ge noegen geeft, als het opvangen der woorden van den verteller. Vertellen is wij drukken het nog ster ker uit het stokpaardje van velezoo niet van alle menschen. Het is niet anders als vertellen wat de prediker doetals hij zijn gehoor tracht te stichten en op te leiden tot het goede. Het is niet anders als vertellen, wanneer de regtsgeleerde zijn cliënt tracht vrij te pleiten, van de hem ten laste gelegde schuld. Het is niet anders als vertellen, wanneer de spreker in de vergaderzaal van besturen of col- legien zijn onderwerp toelicht of zijne voorstellen bepleit. Ook schriftelijk kan men vertellen. De geleerde, die liet resultaat zijner onderzoekingen aan het pa pier toevertrouwdde geschiedschrijverdie de gebeurtenissen van vroeger en later tijd mededeelt, de kunstenaar die zijne werkstukken verklaart, zij allen doen niets anders als vertellen. Waarom wordt het dan den armen novellist zoo kwalijk genomen als hij vertelt Men werpt hem naar het hoofd, dat hij valsche voorstellingen geeft van het levenmen verwijt hemdat hij leugentaal opdischt. Men voegt hem toe, dat zijne verhalen slechts verdichting zijnen in de meeste gevalleu han delen over eene ideale wereldnooit toetepassen be ginselen en stelregels, en over gebruikendie in de werkelijkheid niet kunnen voorkomen. Men zegt hem, dat hij schade berokkent aan de zielen van hen, die zijne pennevruchten lezenja, men noemt zijn schrij ven een vloeken zijne novellen een vuurdat al het goede in 's menschen harte verteert. Vooral zijn het diegene, welke zich geroepen achten voor het welzijn van anderen te waken, die zoo spreken. Voornamelijk vindt men ze onder hen, die meenen, dat zij bevoegd zijn, om als hoeders van hunne medemenschen op te treden en daaruit een voorrang ontleenen, die hen niet toekomt. Dikwijls zijn het predikantendie zich op die wijze uiten. Maar men vergeet, dat men zelf evenveel fictie, evenveel verdichting verkondigt als menig novellist. En is het leugentaalwat de novellist verteltdan ook is het leugentaalwat de prediker verkondigt, wat de geleerde schrijft, als deze hunne mededeelingeu in het glanskleed van een goeden stijl en juitt ge kozen beelden steken. Als een prediker zijne hoorders door een beeld wil brengen tot zijn onderwerpals hij eene gelijke nis bezigt, om afschuw van liet kwade en lust tot het goede in te boezemenom de kracht van het kleine, de gevolgen van het schijnbaar geringe te doen uitkomenwat doet hij anders dan verdichten? Onlangs hoorde ik een prediker zijne rede aldus beginnen „Ik zie een man somber en zwijgend in zijne woning

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 1