1869. M 51
'rijdag 2 Julij,
ë6ste jaargang
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag
avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,75, fr. p. p. 1.90 Afzonderlijke
nommers 5 c.met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 15 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 16 regels a 1,
Dienst-aanbiedingenniet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 40 c.
De inzending van advertentiën kan geschieden op den dag der uitgave tot vóór drie uren, des namiddags.
Stukken welke men als ingezondenwenscht opgenomen, moeten uiterlijk den vorigen dag aan het bureau bezorgd zijn.
De laatste dagen hebben ons een tweetal proe
ven geleverd, omtrent de bedoelingen der veree-
nigde strijders tegen het liberaal beginsel, die wel
waard zijn, dat aller aandacht daarop gevestigd
worde.
Op zeker dorp op de Veluwe was eene bijzon
dere schooldie de concurrentie met de openbare
niet kon volhouden. Bij gelegenheid der verkie
zing van raadsleden wist men de vrienden der
bijzondere school te doen zegevieren. De nieuw
zamengestelde raad besloot toen een hoog school
geld op de openbare school te heffen en het gevolg
was, dat deze verlaten en de goedkoopere bijzon
dere school druk bezocht werd.
Bij gelegenheid dat dit feit in de tweede kamer
ter sprake kwam, zeide de heer van Wassenaar
Catwjk„als men overal zooveel energie ontwik
kelt (om bij verkiezingen voor den gemeenteraad
vijanden der openbare school te kiezen) dan zul
len de klagten over het onderwijs spoedig ophouden."
Men doe zijn voordeel inet deze uitboezeming,
die ons doet zien, dat de toeleg is, om de gemeen
teraden met vijanden der staatsschool te bevolken;
vervolgens, door hooge schoolgelden, het bezoeken
dier school onmogelijk te maken en alzoo het volk
te dwingen, om de kinderen naar de bijzondere
school te zenden.
Wij veroorloven ons, voor het oogenblik, slechts
de vragenzou dat ook geen gewetensdwang zijn,
om met den heer Saajmans Vader te spreken? Zou
den daardoor de grieven en klagten niet verplaatst
worden? Wat moet men denken van de onedele
toeleg, om op zulke indirecte wijze de staatsschool
te ondermijnen en velen te berooven van een hun
dierbaar bezit?
Een ander feit. De heer Groen van Pr ins ter er
deelt in het openbaar mede, dat hij van een onzer
meest hooggeschatte roomsch katholieke landge-
nooten vermaand werd, 0111 de kandidatuur van
een katholiek te ondersteunen, met bedreiging,
dat zoo dit uit papenhaat" niet gebeurde, de heer
Foreest niet zou triumfeeren, maar dat deze zeker
in 1871 zou gekozen worden, als nu aan het ver
langen der roomsch katholieken werd voldaan.
Teregt schreef de N. Rottenl. Cour., dit vermei -
dendeZiedaar ontsluijerd de geheimen der broe
derlijke verbindtenis van conservatieven, confes-
sioneelen en ultramontanen: wijroomsch katho
lieken hebben al uw geliefden in onze magt.
Waarlijk er was wel aanleiding om van een
monster-verbond te spreken, en vrij onbegrijpelijk
- t
is het, dat bij zulke sterksprekende bewijzen èn
de eene èn de andere partij zich tot zulk een ver
bond leent.
Het kan onmogelijk duurzaam zijn. Twee el
kander vijandige magten kunnen voor een oogen
blik zamenwerken, maar het gelukken van den
arbeid moet noodwendig leiden tot eene verwij
dering en verbittering, grooter dan ooit te voren.
Schande over eene partij, die met Oranje-liefde
op de lippen leeft en zich de wet laat voorschrij
ven door hen, die Oranje schandvlekken.
Evenzeer schande over hen, die vellen vol schrij
ven, om de verdiensten van Oranje te verkleinen
en zich bedienen van de hulp van hen, die blinde
ingenomenheid met Oranje, als hel eerste vereischte
van den Nederlander, stellen.
Wij laten ieder zijne vrijheid van deuken, maar
meenen met vrijmoedigheid te mogen zeggen; dat
waar door zulke huichelarijen naar het doel wordt
gestreefd, èn het doel onzuiver moet zijn, èn de
uitkomst slechts ellende kan baren.
De Nieuwe Goessche Courant is te velde getrokken
tegen een artikel, door ons geschreven met het oog
op den uitslag der verkiezingenals gewenscht
en bevredigend voor allen, die op het behoud van
de staatsschool prijs stellen.
Wij zouden, om den weinig humanen en hoog-
hartigen toon van onze jongere zusterdaarop
niet terug gekomen zijnindien niet het gewigt
van het onderwerp ons drong, om andermaal daar
over te spreken.
Als de N. G. C. beweert, „dat wij niet op de
hoogte zijn en er niets van weten" hebben wij
regt om te eisclien toon ons dat gij het beter
weetwijs ons op goede gronden teregt.
Wij willen onze lezers laten oordeelen, in hoe
verre de N. G. C. aan dien billijkeu eisch heeft
voldaanzij mogen beslissen wie onzer zich van
„holle klanken" bediende.
Met voorbijzien van alle insinuatienbepalen
wij ons tot de hoofdzaak.
Wij hebben gezegd: de staatsschool is voor de veel
kleurige bende harer bestrijders te neutraalzij ont
steekt te veel licht naar het oordeel van hen, die liever
over eene domme menigte gebieden; zij leert verdraag
zaamheid, die de meening van anderen eerbiedigt; men
wil haar vervangen door scholen waarin haat tegen
andersdenkenden ivordt aangekweekt.
Laat ons zien, wat de N. G. C. tegenover deze
getuigenissen onzer onwetendheid stelt.
1°. Wij hebben op het neutraal karakter der.
staatsschool gewezen en afgekeurd, dat men daar
in het godsdienstige partij kiest.
De N. G. C. zegt: partij kiezen is in ons oog zeer
wenschelijk. Moge de G. C. de voorkeur geven aan
menschenwaarvan men niet weet wat men aan hen
heeftwij sympathiser en meer met menschen van ka
rakter van beginselen
Wij gevoelen dezelfde sympathiemaar juist
omdat wij gaarne met menschen van beginselen te
doen hebben, wenschen wij, dat de school eene
kweekplaats voor dezulken zij. Met kinderen, die
partij kiezen op het stuk van godsdienst, hebben
wij weinig op en wij verwachten van eene school,
waar men de kinderen, nog onbekwaam om te
oordeelen( dit laat doen, waar men lien in eene een
zijdige godsdienstige rigting opleidt, geen heil. De
N. G. C. verwart hier, waarschijnlijk met opzet,
verschillende zaken.
Zij bewijst ook niet, dat wij ten onregte de school
neutraal noemden, maar zegt eenvoudig„het om
gekeerde is waar." Zij vergunne ons, dat wij dit
niet, op haar gezag alleen, gelooven. Om ons te
overtuigen diende zij te bewijzen, dat de staats
school eene moderne secteschool is en zij moest dan
niet in tegenspraak zijn met zich zelvedaar zij
eerst neutraliteit veroordeelt en dan zegt: ware de
staatsschool neutraal, zij zou minder tegenzin verwekken.
Wenscht de N. G. C. met onsdat onze maat
schappij krachtig zij door menschen, van wie men
weet, wat men aan hen heeft" dan vragen wij of
dit doel bereikt worden zal, als men de kinderen
op de school leert partij te kiezen voor die godsdien
stige meeningendie hen geheel eenzijdig worden
ingeprentdie zij nog niet kunnen begrijpen.
Mannen van karakter en beginselen zijn ons wel
kom, maar dan moet ook de school zoo ingerigt
zijndat onze jeugd veelzijdig ontwikkeld worde,
dat zij daar worde toegerust met de noodige kundig
heden, dat het oordeel daar zoo gescherpt worde, dat
zij later, ook in het godsdienstige, partij kan kiezen,
en beginselen hebbendie zij uit vrije en volle
overtuiging tot rigtsnoer van het leven stelt.
2". Wij zeiden, dat de staatsschool te veel licht
verspreidnaar het oordeel van hendie gaarne
eene onverlichte menigte hebbenom daarmede
naar welgevallen te handelen.
Dat is een holle klank, zegt de N. G. C., maar
in plaats van eenig bewijs daarvoor te geven
roept zij uit: zvie toonen het meest over te hebben
voor het onderwijs, dat naar hunne overtuiging het beste
FEUILEITON.
Het zal nu mogelijk een dertig jaren geleden zijn
dat men te Amsterdam, in de buurt van den zoo-
genaamden „Franschen tuin" een kleinen schouw
burg vond, die bij het bas-peuple hoog stond aan
schreven. Niet dat hij bij de overige Amsterdam
mers bij de fatsoenlijken onbekend was0 neen
geen Amsterdammer was erdie niet wist dat de
„komedie van Jan Gras" iederen avond eene stamp
volle zaal haden al kwamen die fatsoenlijken er
nimmer of ten minste hoogst zeldentoch wist men
elkander allerlei uijen en aneedoten van Jan Gras
en zijne inrigtiug, te verhalen.
Een van die komt mij onwillekeurig in de gedach
ten nu ik mij nederzetom mijne medewerking aan
de Goesche Courant te beginnenen ik deel die als
inleiding mede.
Onder de stukken die op het repertoire van Jan-
Gras gevonden werden, was „Aballino, of degroote
bandiet," het voornaamste. Ik wil nu den eigenaar
niet alle kunst gevoel ontzeggen, en beweren, dat
hij den inhoud van dit stuk zoo bijzonder schoon
vondmaar de uitslagdie de opvoering van het stuk
\or zijne beurs hadwerkte zeer op het oordeel
s directeur». Als Aballino op de billeften stoud
was het zaaltje steeds te kleinreeds meer dan een
uur voor den aanvang verdrong zich een digte schare
voor het buroom /paartjes" magtig te worden.
In zenuwachtige spanning- zat het „geëerde" en „be
langstellend" publiek het ophalen van het „gordijn"
aftewaclitenen als Leduc toen nog meer in zijne
kracht, en minder schor, dan toen hij later in de
„Vier Croonen" optrad zich in de bont-rood en groene
kleedij als Aballino-Flodoardo of Flodoardo-Abal-
lino op het tooneel vertoonde, ontlaste zich de ze
nuwachtigheid van liet publiekin een getrappel en
geklapwaaraan geen einde scheen te komen.
Op een der avonden was echter het publiek eene
groote teleurstelling bereid. Bij liet openen van het
schermtrad de regisseur op de plankenen men
wistals cleze optradhet dan altijd wasom de
eene of andere onheilspellende voorrede te houden.
Met ingehouden adem werd hij daarom aangehoord
en men hoorde bewaarheidwat men vermoed had
toen de zwarte heer of ivoiddbe-so, 11a drie buigin
gen mededeeldedat Leduc niet spelen konwant
dat Leduc ziek was. Wat nu? Zou men liet pu
bliek naar huis zendenzonder Alballino ge
zien te hebben Maar dat zou gelijk staan met de
fortuin den rug toe te keeren. Het zou den nekslag
zijn voorden „roem" der komedie; het. zou de oor
zaak wezendat slechts weinigen in het vervolg
wéér kwamen. Daarom, zoo verhaalde de regisseur
had de directie besloten, dat men toch „Aballino"
zou spelen, maar„zonder bandiet."
Ik vraag verschooning voor deze introductiemaai
den 1 Julij 1869 bragt mij die anecdote 011 willekeu
rig voor den geest. Het .zegel op de dagbladen is
afgeschaftde gedachte is van eene drukkende belas
ting onthevende boeidie de pers gebonden hield
is verbrokende uiting van denkbeelden kan vrij
en onbewimpeld plaats hebben. De journalistiek zal
die verlossing tot hare opheffing-, tot hare volmaking
aanwenden. Hier kondigde men vergrooting van formaat
daar vermindering van prijsginds beiden te gelijk
aanmaar bij allen en overalwas het slotdat
men de roeping der dagbladpers begreep, en dat
men aan die roeping getrouwmeer dan tot nu toe
kon plaats hebbenzou werken aan de ontwikke
ling aan de verlichtingaan de beschaving van het
publiek. Ik twijfel geenszins, of al die aankondi
gingen zijn met genoegen ontvangeneven als
men vergevc mij de vergelijking de habitués van
Jan Gras de vermelding van Aballino op de bil-
letten begroette.
Doch zal de ondernemer van ieder dagblad
zal de „directie" van elke courantsteeds op de-