DE KERKELIJKE SCHOOL.
Het verdient wel opgemerkt en in onze da-
gön ernstig overwogen te worden, dat, 'terwijl
hier te lande, van zekere zijde, alles aangewend
wordt, om het onderwijs van de kerk afhan
kelijk te maken, in andere landen, waar tot
hiertoe de geestelijkheid deze gewigtige zaak
in handen had, de noodzakelijkheid meer en
meer gevoeld wordt, om het onderwijs van de
kerk lostemaken.
Dat feit spreekt krachtiger dan vele woorden,
en er kan wel niets meer geschikt zijn, om de
menigte te overtuigen dan te wijzen op de
treurige resultatendie een hier gewenschte
elders veroordeelde toestand opgeleverd heeft.
Men lette eens op het naburig Belgie. Daar
trekt de staat zich bij voortduring meer de zaak
van het onderwijs aan, njet, omdat hij slechts
nieuwerwetsche theoriën in praktijk brengen wil,
maar veel meer, omdat hij dagelijks meer ziet,
dat alle werkzaamheid der kerk op dat gebied
onvoldoende is, om niets anders te zeggen, tot
noodzakelijke ontwikkeling van het volk.
Nog dezer dagen werd, door het Belgische
gouvernement, eene som van andeihalf millioen
francs van de kamer gevraagd, ten dienste van
het lager onderwijs, waarvan een derde gedeelte
dienen moet, om vier nieuwe onderwijzers-kweek
scholen te stichten.
Elke aanvraag, die hier te lande geschied, om
den staat of eene gemeente in staat te stellen
de gelegenheid tot onderwijs uittebreiden of de
bestaande inrigtingen te volmaken, doet een
kreet opgaan van afkeuring, in het breede kamp
der voorstanders van bijzonder, dat is hier, van
kerkelijk onderwijs.
Wij komen niet terug op de honderdemalen
reeds herhaalde waarheid, dat de inrigting van
zoovele bijzondere scholen, als de kerkelijke drij
vers zouden willen, geenerlei geldelijk voordeel
zou aanbrengen; dat bet onderwijs integendeel
veel duurder worden zou.
Maar tegenover de bewering, dat ons volk
eerst dan gelukkig zijn kan, wanneer het bijzon
der onderwijs, het onderwijs onder de leiding
der kerk, regel, - en het staats onderwijs uitzon
dering wezen zalmag er wel gewezen worden
op de werkzaamheid der kerk op schoolgebied
in den tijd, toen zij, zooal niet uitsluitend, het
onderwijs in handen haddan toch een over
wegenden invloed daarop uitoefende.
Wij vinden de voorbeelden overalook in
onzen eigen kring liggen zij voor de hand.
Driehonderd jaren geleden (in 1582) gaven
de staten van Zeeland een school-reglement
waarin de school uitsluitend beschouwd werd
als de plaats »tot oeffeninghe in der godzalic-
heïjt," en tevens bepaalddat tot die oefening
noodig was »dat de joncheijt in de christelijcke
gebeden, den catechismus ende 't siugen der
psalmen neerstelijck onderwesen werden."
Het gebeele toezigt over de school werd, bij
hetzelfde reglement, aan den plaatselijken kerke-
raad en aan de classis-bestuurders toevertrouwd.
In 1655 maakte de stedelijke regeering van
Goes een reglement, waardoor dat der staten
moest vervangen worden. Dat reglement eischte
van de schoolmeesters geene andere hoedanig
heden en bekwaamheden dandat zij van goede
familielidmaten der kerkvan stigtelijken
wandel waren en voortsdat zij alle gedrukte
boeken en geschreven brieven promptelijk kon
den spellen en lezen, eene goede hand schrijven,
de psalmen behoorlijk zingen en ter nootdruft
rekenen en cijferen konden."
Het onderwijs werd verdeeld in vijf klassen,
1die de letters leeren kennen2. die leeren
spellen3. die leeren lezen en beginnen te
schrijven, 4. die brieven leeren lezen en lee
ren schrijven5. die schrijven en cijferen leeren.
De schoolboeken, die men alhier gebruiken
mogt waren, behalve de H. Schriftuur, de ti n
geboden, het kort Begrip der christelijke re
ligie, het geslachtregister van Adam de hei-
delbergsche catechismusde Nederlandsche ge
loofsbelijdenis en later ook nog de goddelijke
waarheden opgesteld door A. Hcllenbroek.
Ook over die school der 17e eeuw bleef het
toezigt voornamelijk bij de kerk gelijk deze
het is duidelijk genoeg, bij de vaststelling der
voornaamste bepalingen van het reglement had
voorgezeten.
Tot in 1768, dus gedurende 113 jaren, bleef
men onder de werking van dat reglement,
was h t onderwijs naar het voorschrift der
kerk ingerigt, had zij uitsluitend de eerste
ontwikkeling der jeugd in handen.
Met welke uitkomst
In 1768 arresteerde de stedelijke raad een
nieuw reglement, zoo het heette, waarbij dat
van 1655 eerst werd ingetrokken. De burger
lijke regering nam het initiatief, zeker wel
omdat zij verbetering noodig keurde. In de in
leiding tot dat nieuwe reglement lezen wij de
merkwaardige woorden dat al sedert een ge-
rnimen tijd een merkelijk verval is ontstaan
omtrent het onderwijs der jeugd binnen deze
stad in 't lezen, schrijven en gronden van den
waren godsdienst, 't welk voor een groot ge
deelte oorzaak is van de diepe onkundedie
onder vele ingezetenen bespeurd wordt, en waar
uit zeer nadeelige gevolgen voortspruiten en
nog velen te wagten zijn voor de kerk en bur
gerstaat
De kerk had dus naar het oordeel der
stedelijke bestuurders hare taak slecht vervuld
of zij was magteloos geweestom kennis en
goede zeden te bevorderen.
Toch was men niet genegen, of wel, men
had den moed of de kracht niet, om een an
deren weg in te slaan.
Want dat zoogenaamde nieuwe reglement van
1768 was schier geheel gelijkluidend met dat
van de vorige eeuw. De klassen-verdeeling
de omvang van het onderwijsde voorgeschre
ven schoolboekenalles bleef bij het oude.
Ook aan de onderwijzers werden geene hoogere
I eischen gedaan. „c
Vóór reeds honderd jaren moest de overheid
openlijk klagen over de onkdnde des volks, van
het volk dat in de kerkelijke school onderwe
zen was. Maar hoe onbevredigend het resul
taat der kerkelijke school mogt zijn, de band
tusschen kerk en staat bleef voor beiden even
noodlottig werken.
Zoo was het hier en elders in ons land.
Yan daar de ernstige pogingen die in het
einde der vorige eeuw buiten de kerk om
aangewend werden, om het volksonderwijs te
verbeteren. Later trok de staat zelf en met kracht
zich de gewigtige aangelegenheid aan. De school
ontwikkelde zich nevens de kerk, breidde zich
al verder uit, het onderwijs hield met de toene
mende volksbehoefte gelijken tred.
En ziet, daar gaan nu weder van alle kanten
de stemmen op, die eischen dat men de kerkelijke
scholen weder regel zal maken, dat men het on
derwijs zal terug voeren binnen de grenzen, die
de kerk, in hare oneindige verscheidenheid, van
vorm en leerbegrip, gelieft te stellen.
Wij achten het overbodig, voor het oogenblik
althans, ons verder op het gebied der school
kwestie te begeven, daar er nog in de laatste
dagen veel voortreffelijks over dat onderwerp,
ook in de dagbladen geschreven werd. Wij wij
zen slechts op de artikelen in de N. Rott. Cour.
over kerk en school.
Het was slechts ons doel, ecje proeve te geven
uit de geschiedenis van het onderwijs in ons
land, waardoor het elders geschrevene kan be
vestigd worden.
Voor ditmaal eindigen wij met nog eene en
kele opmerking. Er zijn er zeker die ons te ge-
moet zullen voeren, dat het onbillijk is, om het
de kerk der 17e en 18« eeuw tot een verwijt te
maken, dat zij zoo weinig voor het onderwijs
deed, dat de kerkelijke school zoo weinig goeds
stichtte. Men moet toch niet vergeten dat 100
en 200 jaren geleden alles op een lager trap van
ontwikkeling stond.
Maar dat kan en mag immers van de kerk
niet gezegd worden?
Of behoort het niet tot het geloofsbegrip der
voorstanders van de kerkelijke school, dat zjj,
de kerk namelijk, in het uitsluitend bezit der
waarheid, ook daarom op eenen eeuwigen grond
slag rust, omdat zij door alle eeuwen dezelfde
blijft en verheven is boven die voortgaande
ontwikkeling, die men op elk ander gebied als
natuurlijk en noodig wensehen moet.
Men wil ons zelfs terugvoeren naar de eerste
begrippen, naar den oudsten kerkvorm, omdat
deze volkomen, die van onzen tijd verbasterd is.
Hoe zal men dan beweren, dat de kerk van
den vorigen, hooggeroemden tijd, nog niet bp
magte zou geweest zijn op de regte wijze voor
het onderwijs te zorgen?
Is de kerk der vorige eeuwen het ideaal, en
moet aan die kerk wederom het onderwijs der
jeugd worden toevertrouwd, dan kan ook de ge
schiedenis duidelijk aan allen doen zien, wat wij
van de kerkelijke school te wachten hebben.
altijd hoopt op noodige wijzigingen in het vigerend
bonwreglementdaar aanhoudend blijkt, dat het pu
bliek, door onkunde, bij zijne bouwplannen telkens de
hoofdregelen voor de gezondheid miskende door geringe
inhoud van vertrekken als anderzins. Voorts dat zij
eene wegruiming of verbeterde inrigting der mestvaal
ten dringend noodzakelijk acht en dat zij voortdurend
opmerkzaam maken moest op het gevaarlijke van het
drinken van het door tal van riolen verontreinigde water
der stadsvest. Tengevolge der aanschaffing van eene
gevoelige balans is de chemische sub-commissie in de
gelegenheid geweest onderzoekingen in het werk te stel
len omtrent de al of niet schadelijke bestanddeelen
waaruit de in deze gemeente ter verkoop aangebod< nu
eet- en drinkwaren of andere voorwerpen van algemeen
gebruik waren samengesteld. De resultaten dier on
derzoekingen zijn wat brood meel en melk betreft
bereids medegedeeld.
Wordt vervolgd.)
Voor de volgende diensten (diligence) werden con
cession verleend;
1». door Zijn Exc. den minister van binnenlandsche
zaken bij beschikkingen van
28 Maart n», 86, aan Verwey O. te Rotterdam, voor
de dienst tusschen Goes en Wemeldinge in verband
met de stoombootvaart tusschen Rotterdam en Ant
werpen
12 September n«. 247, aan F. Kopmels te Goes, voor
de dienst tusschen Goes en het Katsche Veeren
tusschen Goes -en het VVolfaarsdijksche Veer, in
verband met de stoombootvaart tusschen Zierikzee
en Middelburg.
21 October n«. 222, aan van Gend Loos te Rotter
dam, voor de dienst tusschen Middelburg en Goes.
2o. door heerengedeputeerde staten, bij beschikking
van 8 April no. 42, aan C. van Zweeden te Goes, voor
een wagendienst tusschen Goes en Hoedekenskerke.
Uit het jaarverslag van den archivaris der gemeente
(Bijl. I) ontleenen wij alleen het volgende:
De verzameling van oudheden is o. a. vermeerderd
met eene collectie platcp en platte gronden, de stad
Goes betreffende, door den heer mr. M. P. Blaaubeen
ten geschenke gegeven. Zij is daarentegen verminderd
door hetvolgens raadsbesluitversmelten van den
koperen houwitser, in 1814 door den Engelschen com
modore Owen, aan den landstorm vereerd. De cata
logus van het eigenlijk archief vordert, zooveel de
omvang van dit werk het mogelijk maaktmet ge
wen sch ten spoed.
De poging om de aandacht en belangstelling der ge
meentenaren, door advertentie in de courant, op de hier
bestaande verzameling van oudheden te vestigen heeft,
geen gevolg gehad. Slechts vreemdelingen hebben de
oudheidkamer bezocht.
In het jaarverslag der openbare gezondheids-commis
sie (Bijl II) wordt medegedeeld, dat de commissie nog