5
men te vatten, op eene wijze, die ieder in staat zal stellen om zich
met een oogopslag te overtuigen.^dat de onbillijkheid en onregtvaar-
digheid van die wijze van belastingheffing, zeer nabij komt aan het
stelsel van accijusheffing op de eerste levensbehoeften en dat wij,
dit doende, een terugtred zouden doen naar het oude systeem.
Toen ik in 1865 voor het eerst eene begrooting voor deze ge
meente hielp vaststellen, zeide ik, toen de heffing dezer opcen
ten aan de orde was, dat ik er geen voor, maar fe^e/jstander
van was, omdat de grondslagen waarop die heffing plaats heeft,
minder billijk en regtvaardig zijn dan die waarop de heffing
van den hoofd, omslag steunt, doch destijds niet toegerust als
nu, om die onbillijkheden met den vinger als het ware aan te
toonen, en vooral met cijfers te bewijzen verklaarde ik uitdruk
kelijk „dat ik er voorloopig in zoude berusten, echter zonder eenige
„consequentie voor het vervolg."
Die verklaring lokte toen een antwoord uit van ons vroeger
medelid mr. Saagmans Vader thans in grooter werkkring geroepen
om de belangen van het Nederl. volk te helpen bevorderen, waarbij
hij te kennen gaf, met de meeste verbazing mijne rede gevolgd
te hebben etc. etc., de heffing dier opcenten verdedigende omdat
„de grondslagen der personele belasting op vaste gegevens zijn ge
grond, en die van den II. Omslag in zijn oog niet.
„Vaste grondslagen dat was dus zijn ideaal om belastingen
te heffen als gemeente wetgever, of die grondslagen tot de schro-
melijkste onbillijkheden, tot de grootste onregtvaardigheden, aan
leiding gaven in de toepassing, dat was voor hem naar het scheen
een ondergeschikt punt.
Ik heb mij ter bereiking van mijn doel de moeite getroost de
kohieren van de rijks personele belasting en die van den hoof-
delijken omslag dezer gemeente afteschrijven, en tot één kohier
omtewerkende rijksontvanger heeft mij daartoe met de meeste
bereidwilligheid de gelegenheid gegeven waarvoor ik hem openlijk
mijnen dank betuig.
Een afschrift van het door mij op die wijze zamengesteld
kohier, heb ik de eer aan u M. d. V, te overhandigen, ten einde
het (als dit niet te veel gevergd is) over te doen schrijven op de
griffie, en rond te zenden aan de leden van dezen raad, terwijl
ik het tevens wenschelijk zou achten, dat het ook voor de in
gezetenen die er belang in stellen ter inzage kon worden gelegd
op de grijfie, want het is in mijn oog niet alléén voldoende, dat
wij ons van dat vraagstuk vergewissen, maar wij moeten ook het
publiek in staat stellen om zich daarvan te overtuigen.