8
de verklaring werd afgelegd, dat hij het een wenschelijk iets
achte, de opc. der personele belasting te kunnen ve; hoogen, om
den hoofd, omslag met gelijk bedrag te verminderen, dus lijn-
regt het omgekeerdevan hetgeen wij nu van die zijde verne
men, en door mij wordt gewenscht.
Verheugd, omdat ik nu van die zijde geen tegenstand te wach
ten heb, iets wat ik mij primitief op grond van het zoo even
medegedeelde, had voorgesteld, en eindelijk
Onvoldaan, omdat die commissie de vraag in het midden laat,
„of de personele belasting wel geacht kan worden, zoo billijk en in
evenredigheid van de krachten der belastingschuldigen te drukken,
dat het raadzaam zoude zijn, de opcenten op dat middel belangrijk
te verhoogen." Zij schijnt dus nog niet zoo overtuigd, als door mij
in het belang der ingezetenen wenschelijk wordt geacht.
Ik althans weosch die vraag niet langer in het midden te la
ten, maar zoo grondig mogelijk te behandelenom dat ik ze
onder de belangrijkste vraagstukken reken, die door ons kunnen
behandeld worden, met het oog op de tegenwoordige stemming
in de gemeente, nu sommigen dien hoofd, omslag te baat ge
nomen hebben om agitatie op te wekken tegen het onderwijs.
Bovendien, ik 'beschouw mijne betrekking als lid van dezen
raad waaraan ik veel minder hecht als velen welligt vermoeden,
bloot als lasthebber van hen die mij hun vertrouwen hebben
geschonkenom naar mijn beste kennis en wetenschaphunne
belangen en dus die der gemeente te behartigen en reken mij
daarom verpligt om rekenschap te geven van mijn doen en laten;
die lastgevers hebben er aanspraak op, vooral waar het eene zoo
belangrijke kwestie geld als deze, de gronden zoo volledig mogelijk
te kennen, waarom ik, welligt tegen de opini evan velen in, de voor
keur geef aan eene verbooging van den hoofd, omslag in tegen-
stellirng van de voorgestelde heffing van opcenten op het personeel,
opdat zij met kennis van zaken zouden kunnen ootdeelen, in hoe
verre daardoor de algemeene belangen al otniet worden bevorderde
Ik vlei mij datals men de uitkomsten van deze beide
wijzen van belastingheffing met elkander zal hebben vergeleken
en het publiek daarmede in kennis zal zijn gesteld, de tegenstan
ders van ons onderwijs van zelve moeten afzien van dat mid
del om te agiteeren tegen het onderwijs en dat men veeleer
stemmen zal hooren opgaan in den boezem der burgerij ten
voordeele van den hoofd, omslag en ter veroordeeling van soort
gelijke opcenten.
Ik heb geene moeite ontzien, om die uitkomsten duidelijk za-