22
bragte wijzigingen in rlezp begrooting verhoogd tot 1605,10^
waarvan ter beschikking voor den raad wordl gesteld 1005,10
Dhr. van Renterghem het woord gevraagd en verkregen heb
bende, zegt
Mijnbeer de Voorzitter.
Eindelijk zijn wij gekomen aan bet einde van de beraadsla
gingen der begrooting van 1869; bet oogenblik is daar, waarop
elk onzer volgens pligt en geweten zijne stpin uitbrengen zal.
Hetzij mij vergund, als jongste lid van dezen raad, den indruk
terug te geven welke de beraadslagingen op mij gemaakt hebben.
Eerst en vooral M. de V. be.dank ik u voor de verdiende te-
regtwijzing en herinnering aan art. 11, voorbeschreven tot hand
having der orde en goede leiding der vergadering; tevens ver
oorloof ik mij de opmerking, dat een ervaren lidmet haagscbe-
vormen, zich het prerogatief schijnt eigen te willen maken om
anderen ongestraft, zonder wettige reden onbetamelijk te mogen
bejegenen.
Daarentegen M. de V. heb ik met genoegen b»merkt dat gij
alle politieke beschouwingen voor deze vergadering minder wen-
schelijk acht. Teregt werd door u aangemerkt dat de politiek
in de tweede kamer moet behandeld worden.
Als ik de ropping van lid van den gemeenteraad wel begrijp
dan zijn wij wel geroepen om het huishouden der gemeente in
aller belang te regelenmaar niet om als heevschende rigting
den scepter te willen zvvaaijen. Zoo ergens, dan past het ons,
hier de grootste onzijdigheid in acht te nemen.
Ik besef al het zorgelijke door u en het dagelijksch bestuur
aan de begrooting besteed. Gij hebt. u van deze vermoeijenden,
afraattenden en ondankbaren arbeid met de u eigene kennis van
zaken, goed gekweten, en durf daarom vertrouwen, het gevoe
len van deze vergadering uit te drukken als ik u eu het dage
lijksch bestuur de erkentelijkheid deswege betuig, met verzoek
om onze tevredenheid als een blijk van dankbaarheid aan te
nemen.
De finantieële commissie verdient ook ons aller lof. Al de
leden, ofschoon hunne gezigtspunten uiteen loopen, hebben
duidelijke blijken gegeven dat zij met ijver vervuld zijn om de
belangen der burgerij te willen behartigen.
Uit de koortsachtige inspanning en zamenwerking van allen
is gebleken, dat bezuiniging wenschelijk en noodzakelijk is ge
worden Daarom is bet te bejammeren dat bij zooveel goeden
wil, de arbeid schrale vruchten heeft opgeleverd; want waarlijk