18
gevangen worden na het inkomen der begrooting en hij het
dus niet vroeger heeft kunnen mededeelen.
Daarna is het amendement in stemming gebragt en aangeno
men met 6 tegen 3 steramen. Tegen stemden de heeren Kake-
beekemr. van Voorst Vader en de Voorzitter.
Waardoor de opcenten der rijkspersoneeie belasting, op 30 wor
den teruggebragt en art. 3 vastgesteld met 4689,20.
Afd. 2, art. 1, Hoofdelijken omslag 24000,aangehouden
tot den afloop der behandeling van de nog overige artikelen.
Afd. 8. Belastingen op voorwerpen van verbruik zijn afgeschaft.
Afd. 4, art. 1. Belasting op de honden 545,
Afd. 5, art. 1. Sas- en havengelden 3030,
Dhr. Verhagen zegt, dat reeds voor twee jaren in dezen raad
is voorgesteld, deze aangelegenheid te regelen en het komt hem
voor, dat het niet onbillijk genoemd kan worden, tot afdoening
dezer zaak aantesporen.
De Voorzitter zegt, dat de uitkomsten in den laatsten tijd zeer
hebben afgewisseld, hetgeen de afdoening heeft vertraagd doch
koestert de boopdat de finantiële commissienu men weer
in eenen normalen toestand verkeert daarvan spoedig werk zal maken.
Dhr. mr. de Laat de Kanter vermeent dat die aangelegenheid
aan eene speciale commissie opgedragen geweest is en dat er
in eene besloten zitting bepaald was, die zaak nog wat te la
ten rusten.
Dhr. Verhagen antwoordt daarop, dat in de vergadering van
den 1.7 Julij 1366 besloten is, aan de finantiële commissie te
zenden, bet rapport der commissie betrekkelijk de wettigheid der
geheven wordende sas- en havengeldenen dat later in beslo
ten zitting is bepaalddie zaak te laten rustenhij acht het
evenwel nu de tijd, om het onderzoek te vervolgen.
Art. 2. Waaggeld 36,
Art. 3. Staanplaatsen op de markten en boomkade 464,
Art. 4. Begrafenis regten ƒ550,
Art. 5. Schoolgelden 4195,
De finantieele commissie, geeft in haar rapport in overweging,
om de schoolgelden der hoogere burgerschool te verhoogen vol
gens de tegenwoordige opbrengst.
De Voorzitter acht het gevaarlijk daaraan te voldoen, vermits
de begrooticg gebaseerd is op de uitkomst van 1867 en an
dere posten dan behoorden te verminderen.
Dhr. mr. de Laat de Kanter is van oordeel, dat men bij het
opmaken der begrooting tot maatstaf moet aannemen de vermoe-