17
De Voorzitter moet den heer Verhagen in antwoord op den
aanvang zijner rede opmerken dat niemand meer dan hij, een
voorstander is van den hoofdelijken omslag en dat hij zich nog
steeds verheugt dat die in deze gemeente is ingevoerd, maar
dat hijgezamenlijk met de wethouders het voorstel tot ver
hooging der opcenten van 3060 gedaan heeftin de overtui
ging dat de Hoofdelijke Omslag haren grens had bereikt. Hij
zegt den vorigen spreker dankvoor het werk door hem ver-
rigt en voor de overlegging der verkregen resultaten, maar ver
meent nogtans hetzelve niet vruchtbaar is geweest, als bevattende
alleen eene vergelijking van de cijfers, door onderscheidene in
gezetenen te betalen bij de verhooging der opcenten en van den
hoofdelijken omslag hetgeen tot de verrassendste uitkomsten
moet leiden, tengevolge van den aard der twee belastingende
eerste drukt op de woningen enz. der ingezetenen terwijl de
laatste alleen op hunne inkomsten berust.
Hjj verklaart persoonlijk niets te hebben tegen het voorgestelde
amendement en zegt de mededeeling alleen gedaan te hebben om
reden te geven van het ingekomen voorstel van het dagelijksch
bestuur.
Dhr. Verhagen wenscht met een kort woord van uit zijn stand
punt te wederleggen, het door den voorzitter aangevoerde. Bij
hem staat het beginsel op den voorgrond, de kosten der ge
meentehuishouding zoo gelijk mogelijk naar ieders vermogen te
verdeelen, hetgeen zijns inziens niet beter kan geschieden, dan door
de heffing van eenen hoofdelijken omslagzooals in deze ge
meente met zorg wordt geregeld en toegepast.
Dhr. mr. de Laat de Kanter zegtdat hijalhoewel niet al
de motieven van den vorigen spreker deelendehet in beginsel
met hem eens is blijkens het aangevoerde in het rapport der
finantieele commissie. Hij vindt de vergadering verrast door de
gedane mededeelingen van dien spreker en geeft zijne bevreem
ding te kennendatindien dhr. Verhagen gewenscht had een
nieuw belastingstelsel intevoeren, hij niets reeds eenigen tijd te
voren zijne denkbeelden desaangaande had bekend gemaakt.
Hij erkent de moeijelijkheid om een juist oordeel te vellen
over het belastbaar inkomen van ieder ingezeten, acht het daar
om goed zich niet alleen tot hoofdelijken omslag te bepalen en
gelooft te mogen betwijfelen, of de tijd voor uniforme belasting
reeds gekomen is.
Dhr. Verhagen geeft den vorigen spreker in antwoord op zijne
bevreemding te kennen dat zijn onderzoek eerst is kunnen aan-