dikwijls worden opgelost; maar ik neem volgaarne aan, dat er
nog vele leemten in bestaan, ten spijt van al de zorgen welke
daaraan door U M. de V. en sommige andere leden van dezen
raad worden besteed maar uit het oogpunt van billijkheid en
regtvaardigheid voel ik mij sterk, om tegenover iedere leemte welke
men daarin zal kunnen aanwijzen, er honderd over te stellen bij
de heffing der opceuten op de personele belasting die van on
eindig meerder gewigt zijn.
Ik heb mij aan het einde van mijnen arbeid afgevraagd, welk
voorstel te doen, namelijk, of ik mij eenvoudig zou bepalen, om
de nu voor de dienst 1869 noodig geoordeelde gelden door ver
hooging van den hoofdei, omslag te vinden of wel voortestellen
om de bestaande 30 opcenten ook afteschaffen, en deze mede op-
tenemen in de verhooging van den hoofdei, omslag.
Na rijpe overweging ben ik echter tot de conclusie gekomen
mij alléén tot het éérste te bepaleuin afwachting van een
geschikter tijdperk als het tegenwoordige om daarin verandering
te brengen, daarbij valt het niet te ontkennen, dat eene belasting die
reeds bestaat juist door haar bestaan veel vooruit heeftboven
iedere andere die men daarvoor in de plaats zou willen stéllen.
Ik heb daarom de eer M de V. het voorstel te doen, om in
plaats der voorgestelde verhooging van de opc. der personele be
lasting met 30,den hoofdei, omslag te verhoogen met een
gelijk cijfer, als blijken zal na vaststelling van de verdere onder-
deelen dezer begrooting benoodigd te zijn, om deze te doen sluiten
en onderwerp dit voorstel na al het aangevoerde, met vertrouwen
aan het oordeel mijner medeleden.
Drukkerij van F. Kleeuwens Zoon, uitgevers der Goessche Courant,