1869. N°. 6.
DINGSDAG 19 JANUARIJ.
56*"' Jaargang,
aWrli ««««-
GOESSGHE COI BWT.
De uitgave dcser Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen
«rij» per kwartaal 1,95. fr. p. p. ƒ1,90.
'^jm JÊ/Éfê"' Oewone'adverte'nttSo worde»- a Its et. de »rtef geplaat»4<
ji/0
V\*f/Z Geboorte-, huwelijks- en doodherfgten va» 1-6 regetb
a ƒ1,30, behalve het zegelregt.
De inzending ran adverlenllën kan geschieden tol vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
fEKP«5g>tflwgaggaaaaHKqw«;
assswaaoEBK
Bcli.orLd.ro als ingon,
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
maken bij dezen den ingezetenen en verdere belang
hebbenden bekend: dat volgens circulaire van Z. E.
den staatsraad commissaris des konings in de pro
vincie Zeeland, van den 23 October 1850, A no.
65S8', 2e afdeeling (provinciaal blad no. 144,) door
hen jaarlijks in de maar.d Januarijaan de heeren
controleur der directe belastingen en van het kadaster
in Zeeland en den bewaarder der hypotheken en van
het kadaster te Goes, opgaven behooren te worden
ingezonden betrekkelijk
Indijking van tegen de see, of tegen de vrij in zee
uitstroomende rivieren liggende buitengronden, ont
ginning van moeste gronden, droogmaking van met
boezemwater bezette eigendommen stichting van
perceelen geheele of gedeeltelijke slooping van
gebouwen.
En noodigen mitsdien een ieder dien bet aangaat
uit, om heu, door eene tijdige inzending ter secretarie
dezer gemeente, uiterlijk op den 28 dezer van de
daartoe benoodigde opgaven, voor zooveel deze ge
meente betreft, in staat te stellen hieraan zoo vol
ledig mogelijk te voldoen; zullende diegenen welke
hierin nalatig zijn, zich zeiven de nadeelen te wijten
hebben, die daaruit zullen ontstaan.
En opdat niemand onwetenheid voorwende, zal
deze worden afgekondigd, aangeplakt en geplaatst in
de Goessche Courant.
Gedaan te Goes, den 16 Januarij 1869.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
M. P BLAAUBEEN.
De secretaris
C. RISSEEUW, 1. s.
De BURGEMEESTER van GOES, brengt bij de
ze ter kennis van een ieder die het aangaat
Dat het kohier der GRONDBELASTING op de
Gebouwde en Ongebouwde Eigendommen voor deze
gemeente, over den loopende jare, bekleed met alle
de formaliteiten bij de wet gevorderd, op heden ter
invordering is gesteld in handen van den ontvanger
dier belastingen, binnen deze gemeente.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 16 Januarij 1869.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De BURGEMEESTER van GOES, brengt bij deze
ter kennis van een ieder die het aangaat:
Dat het kohier van het PATENTREGT voor deze
gemeente, tweede kwartaal van het dienstjaar 1868
1869, bekleed met alle formaliteiten bij de wet ge
vorderd, op heden ter invordering is gesteld in handen
van den ontvanger dier belastingenbinnen deze
gemeente.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 18 Januarij 1869.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De gang en afloop der begrootings discus-
sien in de eerste kamer verdient wel eenige
opmerking. Wanneer men nagaat hoe dat lig-
chaam is zamengesteld en eenige waarde hecht
aan de besluiten die daardoor genomen wor
den, dan mag men ook wel met belangstelling
kennis nemen van het feit, dat niet alleen
de begrootingswetten, allen zonder onderscheid,
met algemeene of met genoegzaam algemeene
stemmen aangenomen zijn, maar dat de dis-
cussiendie daaraan voorafgingen, over het alge
meen zich gekenmerkt hebben, door kalmte en
waardigheid, door dat alles wat deze oppositie
niet aangenaam is.
Mogen ook al sommige leden zich eens een
hoogklinkend woord veroorloofd hebben, en en
kele ministers, zooals die van binnenlandsche
zaken, aan vrij hevige aanvallen blootgestaan
hebben, onze eerwaardige vaders hebben door
hunne stemming getoond, dat het hun niet te
doen was, om aftebreken, en dat zij, in ieder
geval, liever wachten willen, dan ontijdig voort
hollen, zooais eene zekere partij de grijze ka
merleden daartoe had willen drijven.
Wij zullen hier niet uit afleiden, dat er dus
tusschen regering en kamers eene gewenschte
zamenwerking bestaat, die niets te wenschen
zou overlatenwij weten zeer goeddat er in
de eerste kamer, even als in de tweede, en
kele leden zijn, die het oogenblik nog niet ge
komen achtenmaar het zal een aangenamen
indruk geven door het geheele land, dat de
opruijendé taal der oppositie-bladen, die zich
in alle mogelijke verwarring verblijden zouden,
geen weerklank vond bij hen die ditmaal weder
tot eene belangrijke beslissing geroepen werden.
Er is nu voor het ministerie gelegenheid, om
voort te arbeiden en het bewijs te leveren, dat
wij niet weder eene regering hebbendie de
zaken eenvoudig laat zooals ze zijn, die geen
ander doel heeft, dan eigen leven te verlen
gen. Wij twijfelen nietof dat bewijs zal ge
leverd worden en het zal inmiddels blijken
of zijdie altijd voorgevende ware vader
landers te zijn, of zij in 'slands belang zul
len medewerken, door niet te blijven beroeren
en te verdeelenzooals zij tot hiertoe hebben
gedaan. De wetgevende magt heeft zich op
duidelijke wijze uitgesproken.
De kamers willen bestendiging, vrede, za
menwerking. Waar dezen verstoord of bemoei-
jelijkt worden daar zal het zijncloor de woe
lige onruststokkersdietot eiken prijsver
warring willen om zich zeiven te bevoordeelen.
Daarom wijzen wij op het einde der begroo
tings discussiendatzoo wij hopenhet be
gin van eene gelukkige phase zijn zal voor
Nederland; vooral, omdat alleen, door vereende
krachtenhet doel bereikt worden kan en het
aller roeping is, de woelingen der partijman
nen met alle kracht te bestrijden.
Bij de behandeling van het hoofdstuk binnen
landsche zaken, in de eerste kamer, was o. a. ook
sprake van de armenwet. De een wilde wijzi
ging en verandering, de ander verklaarde zich
stellig daartegen. Zoo bijv. zeide de heer Mes-
schert van Vollenhoven»ik geloof niet dat eene
wijziging der wet veel verbetering zal aanbren
gen, maar dat zij enkel de moeijelijkheden zal
verplaatsen."
Zonder nu te beweerendat alle wijziging
in die wet moet nagelaten, worden^ gelooven wij
dat de heer Messchert volkomen waarheid sprak
en een beginselhuldigde, dat wel eens te veel voorbij
gezien wordt, namelijk, dat wetsveranderingen
doorgaans slechts dienen, om den tegenstand van
eene andere zijde te doen uitgaan, omdat het
uit den aard der zaak volgt, dat de zoogenaamde
verbetering, in het oog van sommigen, juist het
tegenovergestelde is.
Maar eenigzins vreemd klonk het onsdie
stelling te hooren uit den mond van een man
die ten aanzien van eene wet, van nog grooter
beteekenis dan de armenwet, niet alleen eene
kapitale verandering zou wenschen, maar eene
verandering daarenboven die reeds door een
groot deel der natie als volstrekt niet wensche-
lijk gekenmerkt is.
De heer Messchert behoort tot hen, die de wet
op het onderwijs gaarne zouden zien wijzigen, in
den geest der lichtvijanden, en die nu onlangs
nog, zich zeer duidelijk verklaarde een voorstan
der van zekere wijzigingen te zijn. Het niet toe
zeggen van die wijzigingen was misschien onder
de redenen waarom de heer Messchert een der
twee tegenstemmers tegen het hoofdstuk bin
nenlandsche zaken was.
Wij hebben eerbied voor de overtuiging van
het geachte lid der eerste kamer maar zouden
wenschen, dat hij het beginsel omtrent de ar-
menwefs-kwestie uitgesproken, ook in de zaak
van het onderwijs gelden liet. Het zal hem toch
niet onbekend zijn, dat ook daar de wijziging
slechts verplaatsing der moeijelijkheden zou aan
brengen, dat een groot deel des volks het zeer
betreuren zou, wanneer nu weder terug genomen
werd, wat bij de wet van 1857 werd gegeven.
Vreemd is het, dat onze conservatieven zoo
weinig consequent zijn in de toepassing hunner
beginselen en in sommige opzigten niet aarzelen
de moeijelijkheden te voorschijn te roepen, die
zij in andere zeggen te vreezen.
In tusschen mag het gesprokene door den heer
Messchertjuist met het oog op de onderwijs
kwestie, wel eens ernstig overdacht worden. Die
dweepen met wijziging der wet zien ten eenen-
male voorbij, dat ook de tegenpartij wenschen
en regten heeft, dat zij niet zoo gemakkelijk in
de bedoelde wijziging, zoo die tot stand kwam,
zou berusten. Nu wordt het zoo voorgesteld,
om de goê gemeente te krijgen, dat alle agitatie
zou ophouden, als de wet maar anders was, en
wij gelooven gerust te kunnen profeteeren, dat
de agitatie eerder zou toenemen. Nu wil men
eene klagt afdwingen dat men te weinig heeft, ras
zou de klagt van zelf komeiwlai men teveel had.
Wij bevelen daarom degflEer Messchertzijnen
geestvefwafliten^hn allen'^pe het aangaat, om
de V-grfsS&digdfe leer, bij de behande-
lin^.^5t4qVqiJ|rf®3-kwè8lie. hier te vergeten.