1809. N°. 4. D1NGSDAG 13 JANUARIJ. 5(ï''' Jaargang. +.m* «OESSCHE COÏBANT. De uitgave deser Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen Fry» per kwartaal f 1,95. fr. p. p. ƒ1,80. De intending ran adverteutien lean geschieden lot t óór drie uren des namiddags op den dag der uitgave Bolionclma kins. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, roepeD een iegelijk op, welke van die gemeente over het afgeloopen jaar 1868 iets te vorderen heeft wegens gedane WERKZAAMHEDEN, LEVERANTIEN en dergelijke, om zijne declaratie daarvan, voor het einde der maand Februarij aanstaande, bij hen in te die nen; zullende diegene, welke verzuimen mogt hier aan te voldoen, zich zeiven de onaangenaamheden te wijten hebben, daaruit voortvloeiende. Gedaan ten raadhuize van Goes, den 9 Januarij 1869. Burgemeester en wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris. C. RISSEEUW, 1. s. 33 ©Is. eixcï."03 alï ismsy. De BURGEMEESTER van GOES, gelet op de 2de alinea van art. 7 der wet van den 4 Julij 1850 (Staatsblad no. 37), tot regeling van het KIESREGT en de benoeming van afgevaardigden ter EERSTE en TWEEDE KAMER der STATEN GENERAAL, noodigt de ingezetenen dezer gemeente uit, om, indien zij elders in de directe belastingen zijn aangeslagen, daarvan vóór den 15 Februarij eerstkomende, ter se cretarie der gemeente te doen blijken. Gedaan te Goes, den 9 Januarij 1869. De Burgemeester voornoemd M. P. BLAAUBEEN Toen, in den laatsten tijd, ook in onze ge meente, zooveel over het middelbaar onderwijs gesproken werd, hebben wij opzettelijk daar over gezwegenomdat het bespreken daarvan ligt den schijn hebben zou van partijkiezen, voor of tegen personen. De zaak toch was bij den gemeenteraad aan de orde en wij wil den wachten tot de discussien daar waren af geloopen, om met alle kalmte een woord in het midden te brengen, dat misschien wel eens voorbijgezien wordt, waar de hoofdzaak met allerleineven-kwestien in verband wordt gebragt. Er is naar ons inzien te veel op den voor grond gezet, welke groote kosten door het middelbaar onderwijs opgelegd worden en te weinig gelet op de vraag: of eene hoogere bur gerschool niet eene behoefte, eene weldaad voor de gemeente is? Wie zich de belangen van het volk aantrekt moet, dunkt ons, in de eerste plaats vragen, wat heeft het volk noodig? In de tweede plaats komt de vraag: hoe kan er in die behoefte worden voorzien? Het zal wel niet noodig zijn, over de be hoefte aan uitgebreid onderwijs uitteweiden, maar het mag nog wel eens herinnerd wor den, dat het vooral voor kleinere gemeenten van het hoogst belang is, inrigtingen voor uit gebreid onderwijs te bezitten, vooral wanneer zij, door hare ligging, verre verwijderd zijn van elders bestaande gelegenhedenwanneer die verwijdering en afzondering op de algemeene volksontwikkeling eenen minder gelukkigen in vloed uitoefent. Wij spreken niet van behoefte bij hen, die in de gelegenheid zijnom hunne kinderen naar elders te zenden,- hoewel het in het alge meen belang kan worden geacht, dat ook deze niet naar elders gaan maar wij hebben het oog, op die standen, die of van meer uitge breid onderwijs verstoken moeten blijven of zich opoffering dienen te getroosten, om het te bezitten in eigen kring. Meermalen is de wensen geuitdat er, voor den ambachtstand vooral, een middel gevonden mogt worden, om zóó te worden onderwezen en opgeleiddat zij met de van elders komende konden concurreren, dat zij, wetenschappelijk gevormd, werkzaam konden zijn, in dat alles wat de uitbreiding onzer nijverheid noodzake lijk maakt. Maar al was dat ook zoo niet, dan zal toch wel ieder het als eene weldaad beschouwen wanneer er veelzijdig en grondig onderwijs door allen kan verkregen worden, wanneer de vor deringen der weteuschap en bare toepassing op handwerken en bedrijven, voor geen s'and in de maatschappij verborgen blijven. De tij den zijn gelukkig voorbij, waarin men het een monopolie achtte van reeds bevoorregte stan den om kennis te verzamelen. In onze dagen, kan ieder, die goed onderwezen is, en zijne talenten vruchtbaar zoekt te makenzich eenen eervollen weg banen, en onze mindere standen vooral hebben het vroeger niet gekende voorregt, om even als de rijken hunne kinderen te kunnen laten opleiden op scholen, die er bepaald op ingerigt zijn, om de schatten der wijsheid toegankelijk te maken voor iedereen. Zeker zijn het zeer weinigen die zeggen zulke scholen, zulk onderwijs is voor ons in deze kleine plaats, niet noodig. Gelijk de min dere den meerderen in kennis en in alles wat goed is op zijde moet streven, zoo is het ook de roeping van kleinere gemeenten, om voor zich te zoeken wat noodig is, om niet altijd van de grooteren afhankelijk te zijn. Of zal men eene kleinere gemeenteals het ware op leggen, om van wege haren minderen omvang, naar geenerlei vermeerdering van de bronnen van haar welvaren te staan? Neen het is geene dwaze inbeelding, wanneer eene kleine gemeente aanspraak maaktom ook iets te genieten van die voordeelen, die elders gemakkelijker verkregen worden die voor hare ontwikkeling in elk opzigt onmisbaar zijn, waarop hare leden als burgers van denzelfden staat, als menschen, met anderen gelijk regt hebben. Maar dan spreekt het ook van zeiven, dat daartoe eenige opoffering gevordeid wordt en dat men, overtuigd van het waar belang, ook niet terugdeinst, om die opoffering te brengen. Is het redelijk, durven wij vragen, eenvoudig te zeggen: die school moet weg, omdat zij te veel geld kostzonder eenigzins in aanmerking te nemen of zij noodig is? En al stemmen wij gaarne toe, dat de last zwaar kan zijn, die daardoor opgelegd wordtwij laten het aan ieders oordeel over, of het niet beter is, alles te doen, om die last te kunnen dragen, dan met den last ook het bezit wegtewerpen, dat rijke vruchten ook op stoffelijk gebied opleve ren kan. Wij zullen hier niet in becijferingen treden, omtrent onze hoogere burgerschool, zij zijn in de laatste dagen overvloedig geleverd en aan welke zijde men zich ook moge scharen, men kan niet ontkennendat er opoffering ge vraagd wordt, maar om er wat beters voor in de plaats te geven. Was dit maar zoo, hooren wjj sommigen zeggen, maar het is niet wat beters. Zoo spre ken zij, die zeggen, dat zij de noodzakelijkheid en wenschelijkheid van het onderwijs niet be twisten, maar dat zij de school bestrijden, omdat de rigting van het onderwijs, verderfelijk is. Dat bezwaarzou onzes inziensmoeten lei den tot de poging, om de rigting van het onderwijs te verbeteren, niet om het geheel opteheffen. Wanneer aan eene geneeskundige- aan eene landbouwschool de rigting van het onderwijs, naar het oordeel van eenigen, niet de ware is, komt men dan tot de conclusie, dat die scholen maar opgeheven moeten worden En waarom wordt dan hier, om eene mispre- zene of kwalijk begrepen rigting, opheffing ver langd, waar het de meest algemeene en hoog ste belangen der menschheid geldt, die bij ophef fing dier scholen wel niet gebaat zullen worden. Wij hebben eerbied voor ieders overtuiging, maar kunnen ons bezwaarlijk voorstellendat men, toestemmende dat onderwijs in den ruiin- sten zin weldadig is het eenig geneesmiddel voor eene niet gewenschte rigting, in het ge heel wegnemen van het onderwijs, zou kunnen zien. Of zal men zeggen dat de voordeelen hier voor enkelen, de lasten voor allen zijn? Reeds is er veel tegen die bedenking in het midden gebragt maar het kan niet genoeg herhaald worden, dat het voor een grooi deel van deleden der gemeente zeiven afhangt, om meerder genot van de school te hebben en dat het eene on houdbare stelling is, dat niemand zou moeten bijdragen aan zaken, waarvan hij voor zich zelve niet geniet. Het is eene bepaalde onjuistheid, zooals met cijfers door den heer dc Kanter in den raad werd aangetoond, dat de minderen voor de meerderen zouden betalen, maar indien ook daarvan iets kon bewezen worden, zou het slechts zijn, om de gevolgtrekking te makenmogten allen, die aan den last helpen, ook de lusten voor

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1869 | | pagina 1