3 Maar op ééne beschuldiging moet ik bepaald antwoorden, en deze mag ik niet met stilzwijgèn voorbijgaan. Ik zoude mij schuldig hebben gemaakt aan /aster, toen ik beweerde, dat men de ingezetenen in ons midden opruide tegen het onderwijs. M. d. V. als bewijs voor mijne bewering, dat men de ingeze tenen opruidt en aanzet tot verzet tegen het onderwijswijs ik op een artikel voorkomende in de N. G. C. bij gelegenheid dei- laatste vacature in dezen raadwaarbij men eenen candidaat aan beval van de kiesvereeniging steunende op den lijbei verdedigen toij de vrijheid" ik weet niet of die spreker er de steller van is (de heer van den Bosch zegt er de schrijver niet van te zijn) doch dit doet er niet toe dat artikel bevatte een onwaar cijfer van de kosten der H. B. en tevens eene zinsnede; dat dat cijfer het Vr van den H. Omslag bedroegals om zijne lezers toeteroepenkies onzen kandidaattegenstander der H. Burger school en uwe hoofd, omslag wordt met 3/j verminderd. Dit noem ik oyfuijingkwade trouw,'' „misleiding van een onnoozel publiek" met één woord al wat men wil en met zulke bewijzen voor mij, zoude ik dat verwijt van laster op den spreker terug kunnen werpen maar ik zal dat niet doen en al het door hem gesprokene laten voor hetgeen bet welligt zijn kan dwaling ter goeder trouw. De heer mr, «lie ïLaat «Je Kan ter zegt daarna Het is eene onaangename taak M. de V. eene zaak te moeten verdedigen waarvan het nut zoo tastbaar is, dat men eer zou meenen door de oprigting aanspraak op de erkentelijkheid der burgerij te hebben, dan te dier zake bloot te zullen slaan aan bestrijding van allerlei aard. Te onaangenamer, wanneer die be strijding grootendeels voortvloeit uit onzuivere bronnen en de gronden van bestrijding slechts voorwendselen zijn, om de ware motieven van deu tegenstand te verbergen. De indruk daarvan was op mij zoo sterk, dat ik het denk beeld om te spreken reeds had ter zijde gesteld doch daar het schijntdat onze beraadslagingen ditmaal meer dan andersbe stemd zijn om naar buiten te werken en het publiek er buiten gewoon belang in schijnt te stellen, zou het op hen die zich ter goeder trouw bezwaard achten, welligt een verkeerden indruk maken indien er tegenover de veelzijdige bestrijding van den tegenwoordigen gang van zakenook niet stemmen opgingen om dien toestand te verdedigen. Ik wil daarom nog eenmaal beproeven om de zaak in hare ware gedaante voor te stellen.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1868 | | pagina 6