Bijblad van de Goessche Gourant, van DINGSDAG 22 DECEMBER 1868, No. 99. Vervolg van het verhandelde in den gemeenteraad op Dingsdag 1 December 1868. Tegenwoordig al de leden. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goed gekeurd. Als ingekomen stukken worden door den voorzitter medegedeeld lo. Missive van den heer G. van der Hoek, houdende berigt dat hij zijne benoeming tot lid van het burgerlijk armbestuur aanneemt. en 2". De door burg. en weth. ingevolge art. 95 der gemeente wet opgemaakte aanbevelingslijst, ter benoeming van eenen secre taris der gemeente en waarop zijn geplaatst de heeren Hermanus Gerardus Hartman Jz., gemeente secretaris te Lochem en Jan van der Tang, candidaat notaris te Voorschoten, welke lijst met de solicitatien ter inzage der leden zullen worden gelegd. Verder brengt de Voorzitter in behandeling de gemeente be grooting voor 1869 en vraagt of een der leden nog het woord verlangt over de algemeene strekking. Dhr. van Renterg/iem het woord gevraagd en verkregen hebben de zegt Mijnheer de Voorzitter Met genoegen heb ik kennis genomen van het degelijk en zaakrijk rapport der financiële commissie. Alhoewel het geen redmiddel bevat, was het toch verblijdend daaruit eenig palliatief middel te vernemen. Het betoog, met al de bespiegelingen en cijfers van den heer Ver hagen brengt ons geen stap verder, om de kwaal te genezen, waar aan wij laboureren. In tegenoverstelling met bovengenoemd lid kan het wellig't nuttig zijn, de schilderij ook eens van de keer zijde te beschouwen. Wij verkeeren in eenen kommerlijken financiëlen toestand. Wij hebben veel schuld, daarentegen" weinig zekere, maar vele onze kere baten en staan voor een aanzienlijk te kort, om den dienst van 1869 te verzekeren, met het vooruitzigt, om andermaal tot eene directe of indirecte verhoogde hoofdelijken omslag te moe ten overgaan. En wat nog erger is, nieuwe leeningen te moeten sluiten, om alzoo van kwaad tot erger te vervallen. Onder den indruk van dezen hagchelijken toestand, acht ik

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1868 | | pagina 5