4
Welke magtiging zonder discussie en zonder hoofdelijke stem
ming wordt verleend.
Daarna stelt de I oor sitter aan de orde de behandeling der
gemeente begrooting voor het jaar 1869.
Wordt gelezen het navolgende rapport der finantiele commissie
De vaste commissie voor het linantiewezen de in hare handen ge
stelde begrooting der gemeente voor de dienst van 1869 onderzocht
hebbende, heeft de eer daarover het volgende verslag te doen.
In de eerste plaats is bij de commissie ter sprake gebragt, het tijd
stip waarop de begrooting bij haar is ontvangen.
In aanmerking genomen, dat de begrooting reeds den 2 September
1868 aan den gemeenteraad is aangeboden, terwijl zij eerst den 14
October daaraanvolgende, of zes loelcen laterbij de commissie is
ontvangen, scheen het haar toe, dat daardoor eene kostbare tijdruimte
voor het onderzoek der begrooting was verloren gegaan, waaraan het
dan ook grootendeels is toeteschrij veil, dat de behandeling der be
grooting zoo laat in dit jaar moet plaats hebben.
Zonder in een oordeel der vermoedelijke oorzaken dezer vertraging
te willen treden, acht de commissie het echter niet overbodig haren
wensch uittespreken, dat in het vervolg tegen eene herhaling maat
regelen mogen worden genomen.
Met genoegen heeft de commissie gezien, dat de vergelijkende
staat bij de begrooting gevoegd, thans, overeenkomstig haar ten vo-
ïigen jare te kennen gegeven verlangen, is aangevuld met eene kolom
bevattende de werkelijk gedane ontvangsten en uitgaven in het laatst
afgesloten dienstjaar.
De vergelijking der voorgestelde ramingen met de gebleken wer
kelijke behoefte, is daardoor zeer vereenvoudigd en bij gevolg het
nut van den vergelijkenden staat zeer verhoogd.
Bij de beschouwing van dc begrooting in haar geheel, moest het
dadelijk in het oog vallen, dat, om de begrooting te doen sluiten,
eene verhooging van het cijfer der te heffen belastingen is voorge
dragen, en wel doorliet getal der ten behoeve van de gemeente gehe
ven wordende opcenten op de hoofdsom der rijks personele belasting
te verdubbelen, of van 30 op 60 te brengen.
De overtuiging der commissie dat tot eene dergelijke verhooging
■der lasten niet dan in de uiterste noodzakelijkheid behoort te worden
overgegaan; gepaard aan de overweging, dat de behoefte daaraan,
voor een groot deel is toeteschrij ven aan den in 1867 door den toen-
maligen minister van finantien bevolen en bij herhaling in verschil
lenden zin besproken maatregel, betrekkelijkyde verantwoording der
gemeente opcenten en het der personele belasting, waarvan de na-
deelige gevolgen zich over 1869 voor het laatst zullen doen gevoelen
heeft haar geleid tot het instellen van een onderzoek, in hoeverre
de voorgestelde verhooging der belastingen konde worden vermeden.