1868. N°. 86.
VRIJDAG 6 NOVEMBER.
55stc Jaargang.
Veemarkt voor Paarden te Goes,
den 2dcn Dingsdag, zijnde den 10de
November 1868.
BINNENLANPSCHE BERICTEN.
- ««ggflfrA^*$Sz»~
GOESSCME ill RANT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Pr||s per kwartaal f 1,95. fr. p. p. ƒ1,90.
De inzending eau adrertentifn kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
De wanordelijkheden, die te Rotterdam heb
ben plaats gehad, leveren een nieuw bewijs, hoe
dringend noodzakelijk het is, dat men zich de
volksmassa aantrekke en door het bevorderen
van gezonde begrippen, haar het dwaze en ver
keerde van dergelijke buitensporigheden doe
inzien.
In de berigten, die omtrent het gebeurde, uit
goede bron, zijn voortgekomen, trok vooral onze
aandacht de verzekeringhet volk had geene
leuzehet wist geene reden te geven waarom
het zoo handelde.
Daardoor wordt het vermoeden bevestigd, dat
het volk ook hier weder slagtoffer geweest is
van opruijing, dat het zich heeft laten gebruiken
als werktuig van enkelen, die over vermeende of
gegronde grieven eene ongepaste wraak wilden
nemen; of misschien wel van dezulken die door
de massa in beweging te brengen bijzondere
oogmerken wilden bereiken.
De volksopruijing is in den laatsten tijd, op
groote schaal gedreven. Men beeft zelfs onder
het masker van bevordering der heiligste belan
gen van den mensch, overal de-menigle zoeken
te agiteren, ontevredenheid verwekt tegen be
staande instellingen, in één woord, op allerlei
wijze den grond bereid om door een enkele
vonk het vuur te doen ontbranden.
Wij zullen niet zeggen, dat de Rotterdamsche
wanordelijkheden ook als eene vrucht daarvan
moeten beschouwd worden. Maar eene menigte,
die tot zulke uitersten overslaat, zonder eenigen
bekenden grond moet wel onder den invloed
staan van eenige magt, die zich overwigt wist te
verschaffen door, althans bij enkelen, hartstog-
ten in beweging te brengen, waardoor het meest
onredelijke en onbetamelijke kan worden uit
gewerkt.
Indien zij, die zich nu gebruiken lieten, om
het stadhuis in brand te steken en te verwoesten,
een oogenblik hadden nagedacht, wat daarvan de
gevolgen moesten zijnwelke onberekenbare
rampen daardoor hadden kunnen veroorzaakt
worden; indien zij slechts berekend hadden, dat
de schade die daarvan voor tallooze burgers het
gevolg had moeten zijn, de lasten voor de geheele
burgerij ontstaanook op de mindere standen
en op dezen niet het minst zouden drukken, zij
zouden waarschijnlijk tot het vernielingswerk
de hand niet geleend hebben.
Het volk denkt zoo ver niet.
Maar wat is daarvan de oorzaak
Niet dat het volk niet denken wil of het niet
begrijpen kan, maar wel dat het niet leert daar
over te denken, dat het in zijne onwetendheid
de speelbal wordt, van wie juist zulke domme
krachten wenschen om tot hun doel te geraken.
Ontwikkel het volk en het zal die oproerige
ontevredenen niet tot handlangers zijn, het zal
zijn belang leeren verstaan en niet met eigen
hand zijn geluk, zijn welvaren verwoesten.
Wij weten, dat die taak niet gemakkelijk is,
dat ook bij de meeste inspanning nog lang een
groote hoop zal overblijven, die maar moeijelijk
te bearbeiden is.
Maar reeds de verbetering van een deel zou
het voordeel van het geheel zijn. Als onder de
mindere standen enkelen gevonden worden, die
het goede in zich willen opnemen, zij zullen in
hun kring nuttig zijn en bij voorkomende ge
legenheden den storm beter kunnen bezweren
dan de beste vermaningen, dan het geweld dat
den woesten stroom bedwingen moet.
Waarom laat het volk zich zoo gemakkelijk
verleiden, om tegen de gestelde magt in verzet
te komen, om de orde te verstoren, om de ge
hoorzaamheid aan de wet op te zeggen
Niet alleen omdat het in verzoeking gebragt
wordt, maar vooral omdat het de gestelde magt
slechts bij naam kent, omdat het de waarde van
orde en rust voor de maatschappij niet beseft
omdat het van de wet niets anders weetdan
dat zij gestreng is voor de overtreders.
De laatste dagen hebben weder treurig geleerd,
welke daarvan de vruchten zijn. Zal men er
wijzer door worden en de volksontwikkeling nog
langer tegen werken?
Wij vreezen. Juist zijen hun aantal is
grooter dan men denktdie u verzekerendat
zij alles doen en willen, om het volk geluk
kig te makenjuist zij houden die ontwikke
ling tegen, werpen aan de uitbreiding van het
onderwijs bezwaren in den weg en bestempe
len met den naam van volksbederf, wat het
gezond verstand tot beschaving voorschrijft en
onderneemt.
Slechts één voorbeeld. Volksuitspanningen
zullennaar veler oordeelongeoorloofd zijn
en enkel kwaad werken.
Maar het volk wil en zoekt uitspanning, en
geeft men ze nietzoo als ze moesten zijn
het maakt zich diezoo als ze niet zijn moes
ten. Zoo komt het eene uit het andere voort.
Onvatbaarheid voor en gebrek aan betamelijk
genotzijn de milde bronnen van zooveel on
zedelijkheid zooveel buitensporigheidals wij
vaak onder de laagste standen waarnemen.
Er is nog iets optemerken in de geschiede
nis van den laatsten tijd. De sporen van zede-
en bandeloosheid doen zich niet het minst voor
in de plaatsenwaarvan men beweertdat daar
juist de mindere standen het meest tot ernst
zijn gestemd en afkeerig van de nieuwe denk
beelden die door de meer beschaafden worden
aangeprezen.
Hoe is het eene met het andere te rijmen?
Zal dat onloochenbaar verschijnsel misschien
ook als reden moeten gelden, om de gewensch-
te ontwikkeling tegen te gaan? Wat te den
ken van den vromen zin eener bevolking, die
orde en regt vertrapt, die de hoogste wet
moedwillig schendt?
Men zegge niet: ja, maar er blijft altijd
achter die ernstig denkende schareeen massa
die op den laagsten trap staat en die men
met de beter gezinden onder de lagere stan
den niet verwarren moet.
Wie het bestaan van deze laatsten erkent,
moet ook de noodzakelijkheid toestemmen om
aan hunne verbetering te arbeidenom daarop
vóór alles bedacht te zijn.
Waar men zich aan dien arbeid onttrekt,
of dien zooals die door andere ondernomen
wordt, bestrijdt, daar wende men niet voor,
dat men het volk lief heeft, dat men volks
geluk wil.
Het kan zijndat zij ookdie het goed mee-
nen, in de keus der middelen dwalen, maar
die willen teregt gewezen zijn en zij zullen
den moed niet laten zinkenden strijd niet
opgeven.
De geschiedenis geeft maar al te veel voor
beelden van het terugkeeren tot betere ge
dachten, eerst nadat schade en schande wijsheid
hadden geleerd. Zullen die voorbeelden met
nog velen moeten vermeerderen?
Soms zouden wij zeggennaar het schijnt
met nog veel ergere dan de vorigen. Maar, bij
elke nieuwe ervaringdie de noodzakelijkheid
van verbetering uitspreekt, krijgt toch ook de
hoop meer grond, dat het volk niet vruchte
loos vragen zal om het lichtwaaraan het
behoefte heeftom een vrij maar ook een goed
volk te zijn.
GOES, 5 November 1868.
Woensdag zijn in de tweede kamer de beraad
slagingen begonnen over de Indische begroo
ting. Aan de algemeene discussie is aanstonds
deelgenomen door de leden die in het bestrijden
der regering voorop staan en bij wie het eene
uitgemaakte zaak iszich tegen alles te ver
klaren wat van deze regering voortkomt. De
heeren van SypcsteinKoordersNierstrasz en
Gejken hebben breedvoerig van hunne finan-
tieele en politieke bezwaren gesproken en de
toepassing van liberale beginselen in. Indie be
streden. Donderdag zou de minister van kolo
niën het eerst het woord voeren.
Tot de bij de kamer ingekomen stukken be
hoort ook een wets-ontwerp, tot gedeeltelijke
invoering der wet van 1861 houdende eene
nieuwe regterlijke inrigting.