18S8. N°. 82.
VRIJDAG 23 OCTOBER.
55ste Jaargang.
De belang-hebbenden worden
herinnerd aan de Veemarkt welke
te Goes zal gehouden worden op
Dingsdag den 27 October 1808,
<?W-~
**»!9
fiOËSSCHE 101 R Hl.
De uitgave dezer Courant geschiedt Haandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,95. fr. p. p. ƒ1,90.
f; p
(icnoiie advertentlën werden 15 et. de it^rl ji| !»ttsl.
Reboorte-, huweiyks- en doodberigten van 1-6 regels
a ƒ1,80, behalve bet zegelregt.
De Inzending ran adrerieniiën kan geschieden lol vóór drie uren des namiddags op den dag der uilgare.
Boliencamc ls.ing.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
van het bureau van stemopneming aldaar, ontvangen
hebbende de processen-verbaal van inlevering der stem
briefjes en het opmaken der gedane stemming ter be
noeming van een lid. in den Gemeenteraad
vaat Goesgehouden den 21 en 22 dezeruit
welk laatste proces-verbaal is gebleken dat van de
211 geldige stembriefjes, tot lid van den Gemeente
raad benoemd is de heer
Dr. C. a. van RENTERGHEM, met 132 stemmen.
Brengen overeenkomstig art. 69 der kieswet van
den 4 Julij 1860, (Staatsblad no. 37) ter kennis van
een ieder die het aangaat, dat afschriften van genoemde
processen-verbaal, ter gewoner plaats in deze gemeente
zijn aangeplakt en dat gelijke afschriften ter inzage
voor iederter secretarie zijn nedergelegd, waar de
zelve dagelijks (uitgenomen des Zondags) van des
voormiddags 9 tot des namiddags 2 ure voorhanden
zullen zijn.
Gedaan ten raadhiwe van Goes, den 22 Oct. 1868.
Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
H. 0. PILAAR.
In ons vorig nummer schreven wij', dat de
verdediging van den heer Hasselman, betrekke
lijk het besluit om den heer Huët vrijen over-
togt naar Java te verleenen, weinig heteekende,
daar hij ons in het onzekere liet omtrent de
ware reden die daartoe heeft geleid.
Sedert is de zaak opgehelderd, door de stuk
ken bij de tweede kamer van den tegenwoor-
digen minister van koloniën ingekomen.
Wij hebben thans licht maar geen vrede.
Immers het blijkt, dat de heer Hasselman 'slands
gelden verstrekte, met een oogmerk en aan eenen
persoon, omtrent welke beiden de vraag rijst, of
zij de uitgave regtvaardigen.
De heer Huët, die naar Indie gaat, om een
dagblad te redigeren, dat volstrekt niet in den
geest van den heer Hasselman geschreven wordt,
ziet zich de last opgedragen, om te onderzoeken
hoe men de dagbladpers in Indie best breidelen
kan, om te adviseren omtrent de maatregelen
die tegen de journalistiek, en dus ook tegen de
Javabodekunnen genomen worden.
Genoemde heer Huët is het volgens de eigen
verklaring van den heer Hasselman volkomen
met dezen eens en hij ging dus, om een Indisch
blad te redigeren in eenen geestdie met den
zijnen streed; of om aan het bestaan van het
blad, waarvoor hij geëngageerd was, moeijelijk-
heden in den weg te leggen.
Huët, toekomstig redacteur van de Javabode
gansch homogeen met den heer Hasselman! Dat
laten wij voor de verantwoording der beide hee-
ren. Wij letten alleen op de bevoorregting van
den heer Huët, die 2967,50 genoot uit 'slands
schatkist.
Waarom?
Hij moet de vraag gaan beantwoorden: hoe
kan men in Indie de vrije uiting en wisseling
van gedachten schijnbaar laten bestaan en toch
de (zoogenaamde) uitspattingen der drukpers
breidelen
Was de minister in gemoede overtuigd, dat
hij deze vraag stellen moest, dan schijnt het
minstens vreemd, dat hij de behandeling daar
van niet provoceertmaar door het toevallig
vertrek van den heer Huët, als het ware op den
inval komt: he! die kan daar wel eens voor
gebruikt worden.
De beantwoording van die vraag eischte vóór
alles grondige bekendheid met Indie en de maat
schappelijke toestanden aldaar en zij wordt op
gedragen aan iemand, die in Indie geheel onbe
kend is. 'tls waar, hij kan zich daarmede be
kend maken maar dat is niet het werk van
een oogenblik en is de vraag door den minister
zoo gewigtig, dan mag het antwoord niet wach
ten, tot dat de heer Huët eindelijk op de hoogte is.
Maar de heer Huët, zeide de minister Hassel
man, was met de journalistiek in het algemeen
en met die van Nederland in het bijzonder ver
trouwd. Als of bekendheid met de journalistiek
in Nederland, den waarborg gaf, dat men die in
Indie ook door en door kende. En welk een
journalist was de heer HuëtHij compileerde en
vertaalde, gedurende eenige jaren, voor de ru
briek Buitenland in de Haarlemsche Courant, in
eene courant, die boven alle anderen de verdien
ste heeft, van geene meening te hebben op poli
tiek gebied.
Met hoeveel zorg werden hier 'slands pen
ningen aangewend.
Uit Indie zijn adviezen gekomen en de belang
rijke bescheiden, van daar ontvangen lichten
den minister reeds voor, maar de heer Huët zal
den knoop doorhakken. Boven al wat in Indie
deze zaak ter harte neemt, staat de gewezen
medewerker aan de opregte Haarlemmer.
Vleijend voorzeker voor de Indische maat
schappij Daar was dan niet een bevoegd om
de Hasselmansche vraag te beantwoorden.
Nu begrijpen wij waarom de heer Hasselman
vreesde, dat het bekend worden van zijn reis-
plannetje met den heer Huët gemaakt, in Indie
niet gunstig zou worden opgenomen en tegen
werking uitlokken kon.
Nu verklaart zich het humeur van den oud
minister, zoo duidelijk sprekende in zijn schrij
ven aan het Dagblad.
Met zulke zaken komt men liefst niet voor
den dag en men zou niet alleen de drukpers
willen breidelen, om dergelijke dingen geheim
te houden.
Gelukkig dat de zaak aan het licht gekomen
is. Zij levert eene karakteristieke bijdrage voor
de onvergelijkelijke voortreffelijkheid van het
afgetreden ministerie.
De anti-ministerieele partij is totaal uit het
veld geslagen door de bekendmaking der stuk
ken, in zake Huët. Zooals gewoonlijk komt zij
niet daarvoor uitmaar zoekt zij zich te wre
ken door dwaze verzinselshatelijkheden en
eenige holle klanken.
Vooreerst beweert zijdat wij de ware reden
nog niet weten. Er zou nog eene geheime de
pêche bestaan, waaruit de eigenlijke aanleiding
tot bevoorregting van den heer Huët zou moe
ten verklaard worden. Maar dan heeft de heer
Hasselman, met alle respect Zijne Majesteit om
den tuin geleiddaar hij aan den koning geene
andere reden opgaf, om den heer Huët vrijen
overtogt te geven, dan die wij nu lezen kunnen.
Wij betwijfelen of de ex-minister daarmede ge
diend is, dat men hem in zulk een dubbelzinnig
licht heeft geplaatst en meer nog of iemand de
dwaze redeneering zal gelooven.
Vervolgens wordt in twijfel getrokken, of de
minister de Waal wel waarheid sprak, toen hij
aan de kamer schreef, dat in de laatste jaren
geen vrijen overtogt verleend werddan in de
twee genoemde gevallen. Het is het gewone
stelsel van verdachtmaking, nn men door de
waarheid overwonnen is. Maar hoe leelijk men
het ook vonddat in de kamer naar de zaak
van Huët werd gevraagd, het zal nu wel noodig
wezen, dat andermaal gevraagd worde, welke
waarde aan 's ministers verklaring kan gehecht
worden, opdat blijke met hoeveel laaghartigheid
de vijanden van dit ministerie hunne tegenstan
ders bejegenen.
Niet minder blijkt de nietigheid van den te
genstand der anti-ministerieelen, uit hunne be
zorgdheid voor de gevolgen der uitspattingen
van de Indische pers. Als of die oppositie-orga
nen ten onzent in den laatsten tijd binnen de
perken gebleven waren, matigen zij zich aan den
staf over anderen te breken. Wat zij echter
daarbij vergeten, is, dat eene journalistiek, die
dag aan dag 'slands bestuurders, des konings die
naren smaden en verguizen kan, veel meer demo
raliseert, dan zij, die feiten en daden beoordeelt,
zij het ook met onverbiddelijke gestrengheid en
menigmalen ten koste van het prestige, waarop
menigeen zich verhoovaardigde.