handelt, maar eene zaak van dien aarddat wij meenen gerust te kunnen zeggen, zij be treft een algemeen belang. Wij bedoelen: een voorval aan de militaire akademie door Dikai- ophilos. Het voorval komt hier op neder: een kadet. oppassend en van groote bekwaamheid, op het punt om, na afgelegd examen, tot officier te worden bevorderd, handelt, bij een gansch on beduidend voorval in de cantine, eenigzins on doordacht en zijne kameraden, die hem niet bijzonder welgezind zijn, toonen zich edel en loijaal genoeg, om daarvan een groote ophef ten zijnen nadeele te maken. Onder de lei ding van den luitenant, met het opzigt over de cantine belast, wordt de niets beduidende geschiedeniszoo men meende, tot een goed einde gebragt, maar niettemin weet men de zaak ter kennis van den gouverneur, den heer Engelvaart te brengen en schijnt men den kadet, die boven velen zijner makkers uitmuntte, op zeer onvoegzame wijze te hebben behandeld. De gou verneur ging dit niet tegen maar liet den kadet afzonderen van de anderen en schreef daarop aan den vader van den delinquent, niets meer en niets minderdan dat deze voor zijn zoon ontslag uit de dienst zou verzoeken. Het spreekt wel van zei ven, dat de vader niet maar zoo aanstonds tot dien maatregel besloot, die zijn kind voor het geheele leven ongelukkig maakte. Hij deed alle mogelijke pogingen, ook bij den toenmaligen minister van oorlog van den Boschom te verkrijgen, dat zijn zoon tot het eind-examen zou worden toe gelaten, maar hem werd steeds geantwoord: dat er te veel antipathie bij de kadetten tegen zijn zoon bestond. Eindelijk was hij dan ook genoodzaakt, om dat ontslag te vragen, onder de pressie, dat het anders niet eervol zou worden gegeven en de toekomst van het jongen mensch werd dus vernietigd. Waarom? Wij kennen de zaak slechts uit het boekje, en moeten dusalvorens te oordeelen, ook van andere zijde haar hooren bespreken. Maar is alles waarheid wat daar geschreven is, dan blijkt het, dat niet de gouverneur, maar de kadetten aan de akademie regeren, dat, om een jongmensch te gelijk met zijne ouders onge lukkig te maken een dwaze gril van eenige knapen voldoende is en dat men daarbij zoo consequent is, om eervol ontslag te verleenen aan iemand, wien men het niet eervol zou geven. als hij het niet vroegniettegenstaande de zaak toch dezelfde bleef, of de vervolgde bukte voor zijne belagers al dan niet. Vele ouders, wier zonen aan de militaire aka demie zijn, zullen met schrik het gebeurde ver nomen hebben, want van nu af, hangt het geluk, de toekomst hunner kinderen van de willekeur van kameraden af, en het is vergeefs, «dat zij vertrouwen op het toezigt, dat waarlijk aan die inrigting wel noodig is. Het is daarom te wenschen, dat eene hoogere autoriteit zich de zaak aantrekken zalen om de eer der aka demie en om het belang van zoovelen, die met deze in betrekking staan. De volksvertegen woordiging moet zich daaraan laten gelegen zijn en zoo men aarzelt, om nader te onderzoeken is het de roeping der dagbladpers, om op de zaak te blijven wijzen tot dat gebleken zal zijn dat hier geen onregt werd gepleegddat er wer kelijk nog een bestuur over de akademie is en dat niet de luim der kadetten daar beslist en regeert: tot dat alzoo met bewijzen zal zijn ge staafd, dat ouders en voogden hunne kinderen of pupillen gerust naar de akademie kunnen zenden, zonder gevaar te loopendat zij, bijna aan het einde van den voorbereidenden loop baan, door kwade streken, hun doel voor altijd moeten missen. Wat het Dagblad mededeelt, zoo lezen wij in de Arnh. Cour. omtrent den vrijen overtogt die aan den zoon van den heer van Bosse zou verleend zijn is onwaar. De waarheid is, dat de heer Nierstrasz zich wat al te spoedig door den heer Hoorders heeft laten opstoken, om een praatje in het parlement ter sprake te brengen, dat in het Dagblad verder geëxploiteerd moest wordenom de aandacht van den vrijen overtogt door den minister Has- selman aan den heer Iluêt verleend eenigzins af te leiden. In de memorie van toelichting van de be grooting, binnenlandschezaken, wordt gewezen op de behoefte aan meer toezigt voor de vis- scherijen, vooral nu meerdere banken voor de oesterteelt zijn uitgegeven. De regering heeft daarom voorgesteld een tweeden opziener aan- testellen en het tractement voor beiden te bren gen op 9,00 omdat zij voor eigen rekening een vaartuig moeten aanschaffen, onderhouden en bemannen. Het hoofdbestuur van het Anti-Dagbladzegel- Verbond heeft dezer dagen, den minister van finantiën zijn ingenomenheid betuigd, met de toezegging van de Troonrede, dat in dit zit tingjaar aan het oordeel der vertegenwoordi; ging zal worden onderworpen, een wetsontwerp ter afschaffing van het zegelregt op de drukwerken. Het luidt aldus: Eenigen tijd gelêden mogten wij de optreding van Uwe exellentie aan het hoofd van het de partement van Financiën begroeten, als het vooruitzigt openend op eene spoedige afschaf fing van het zegelregt op de dagbladen. Slechts weinige maanden zijn er sedert ver- loopen en reeds heeft de troonrede het bewijs geleverd, dat wij niet zonder grond vertrouwden van Uwe Exellentie een daartoe strekkend voor stel aan de Staten-Generaal te kunnen ver wachten. Schroomden wij toen niet, die verwachting in een opzettelijk schrijven aan Uwe Exellentie te kennen te geven, des te meer gevoelen wij thans de behoefte, om uwe Excellentie den dank en de erkentelijkheid over te brengen van ons «verbond" voor den ijver en den spoed waar mede de regeling dezer belangrijke aangelegen heid door u werd ter hand genomen. Uwe plannen zijn in de bijzonderheden nog onbekend, en met verlangen zien wij uit naar de indiening van het aangekondigd wetsontwerp. Zooveel echter in ons althans gebleken, dat Uwe Excel lentie zich niet met halve maatregelen tevreden stelt, geen vermindering voldoende acht, die onder den schijn van allen dienstig te zijn slechts zou komen ten voordeele van enkele wei nigen maar voor zoover fiscale moeijelijkheden haar nog in den weg staan, de vrije ontwik keling der drukpers bevorderlijk wilt zijn, door volkomen opheffing der moeijelijkheden. Dat vooral dwingt ons de betuiging af van onze hulde. Moge het Uwe Excell. gegeven zijn in dit zittingjaar der Staten-Geheraal Uw voorstel tot wet te zien verheven, en gij de zelfvoldoening smaken van voor altijd Uw naam verbonden te hebben aan een maatregel, die, hiervan zijn wij overtuigd, den gunstigsten invloed zal uit oefenen op den staatkundigen zoowel als op den socialen vooruitgang van het Nederlandsche volk. Van de 395 kiezers voor leden van den ge meenteraad, hebben gisteren slechts 210 hunne biljetten ingeleverd, waarvan 2 in blanco, rest 203 geldig, volstrekte meerderheid 105. Hiervan verkregen deheeren dr. C. A.vanRen- terghem 84 en jhr. L. H. Pompe van Meerder- voort 63 stemm. tussehen welke op Woensdag 21 dezer eene herstemming moet plaats hebben. Voorts erlangden dhrn. B. van Asperen Ver- venne 34, J. J. B. Wiecking 12, T. van Heel 4, mr. J. G. de Witt Hamer 3, C. E. Massee 2 en J. G. Dobbelaere, J. Kooman-Az., J. P. Ma- gielse, mr.P. J. A. van Dam, dr. G. T, Callenfels en J. Jellema, ieder 1 stem. Uit Bruinisse wórdt berigt, dat de gunsti ge weersgesteldheid van dezen zomer ook voor- deelig gewerkt heeft op de ontwikkeling der oesters, die dit jaar uitstekend mooi- zijn. De handel is dan ook, ondanks den vrij hoogen prijs, zeer levendig. Met het oog op dien han del zou men de vestiging van een telegraaf kantoor aldaar zeer wenschen. Jl. Maandag is voor het provinciaal Geregts- hof in Zeeland de behandeling voortgezet der zaak van A. C. K. van Hontenisse, beschul digd van vergiftiging. In die zitting zijn de rapporten der deskun digen behandeld. De beschuldigde heeft volledig bekend. De advocaat-generaal heeft liare schuldig verklaring en veroordeeling tot de doodstraf geeischt. De verdediger, mr. A. J. van Deinsecon cludeerde tot vrijspraak. De uitspraak is bepaald op Maandag den 12 dezer des voovmiddags te tien ure. Eene voor deze streken niet onbelangrijke gebeurtenis had onlangs te Sluis plaats. Op den 26 September jl. namelijkgeschiedde daar de heropening van de sedert 50 jaren slui merende loge der vrijmetselaren; L'Amitie sans fin. Uit Dordrecht, Breda, 's Gravenhage Mid delburg, Vlissingen, Bergen op Zoom, Hulst, Gent en Brugge, waren broeders opgekomen om bij deze grootsche plegtigheid tegenwoor dig te zijn. Het feest, ruim 3 uren des namiddags in de loge begonnen te 5 uur voortgezet in de keurig versierde raadzaalwelke daartoe door den gemeenteraad even heusch als welwillend was afgestaan, eindigde op het uur van mid dernacht en zal zeker bij de zes-en-dertig broe ders die aanwezig waren den aangenaamsten indruk hebben achtergelaten. Uit Neuzen wordt geschreven: Werd op 10 December 1867 het laatste eigendom der ambachtsheerlijkheid van Zaamslag, Aandijcke en Lthene verkocht, en daardoor die heerlijkheid geheel gesloopt, Woensdag 30 September jl. deed de hee.r J. J. Ferckennotaris alhierin zijne betrekking als rentmeesteraan de voor malige bezitters dier goederende laatste reke ning en verantwoording. De heer Ferckendie door het overlijden van den heer P. A. van Dishoeck, in 1840 voor- loopig met het beheer belast werd, werd op 24 Junij 1841definitief als rentmeester der heerlijkheid benoemd. Het was ons dus niet vreemd te vernemen dat in de bovenbedoelde bijeenkomst de ver diensten van den lieer Fercken openlijk werden bekroond, in het geschenk, dat hij, na eene ge paste en sierlijke toespraak van den heer mr. J. F. Bijleveld van Serooskerkeburgemeester van Middelburgvan ambachtsheeren en vrou wen ontving. Het geschenk bestaat in een prachtig zilveren inktstelvoorzien van het wapen der gemeente Zaamslag en van dat van de Heerlijkheidzoo mede van toepasselijke emblema's en attributen, en 'bevat de inscriptieambachtsheeren en vrou wen van ZaamslagAandijcke en Otheneaan den heer J. J. Ferckenlaatsten rentmeester der ambachtsheerlijkheid 18401868. Vrijdag middag opende de hoogleeraar Op- zoomer te Utrecht zijne akademische lessen met het houden eener redevoering in het groot auditorium. Het onderwerp zijner rede was het jongste mandement van den aartsbisschop en de bisschoppen der roomsch-katholieke kerk hier te lande betrekkelijk het lager onderwijs. Spreker begon met te zeggen dat hij duis ter in de eenigzins meer verwijderde toekomst zag. De reden daarvan was het drijven eener partij, die voor een twaalftal jaren nog meest in stilte werkte, doch nu in deze dagen rui terlijk voor hare bedoelingen uitkwam en haar invloed al meer en meer had zien toenemen. De ontwikkeling der moderne maatschappij zag zij met leede oogen aan en had nu, ter be strijding van den geest van vooruitgang en verlichting, hare aanvallen gerigt op ons open baar lager onderwijs. Het onderwijs moet ge heel onderworpen en in dienst der kerk zijn ziedaar wat de bisschoppen in het mandement, hoe gematigd ook in vorm, zonder omwegen uitspreken. Spreker ging het mandement na en erkende met dankbaarh-id de werkzaam heid der kerk voor de ontwikkeling der volken in vroegere eeuwen. Maar de knaap was een man geworden en nu wilde de kerk nog de zelfde voogdij over hem uitoefenen. /Dat was de fout der kerk.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1868 | | pagina 2