mm 1868. IIT. DINGSOAG 6 OCTOBER. 55"e Jaargang. GEMEENTE-RAAD te GOES, Een BELEENBRTEFJE van een Zilveren Horlogie en een Zilveren Tafellepel. —«S3- SOESSCÏÏE COURANT. Ite uitgave rteaej- Courant geseliledt Jfaandag en Oonderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal J' 1,95. fr. p. p. ƒ1,90. f/fp>x Gewone adverleutiSu worden a 15 ct. de regel geploalst. Geboorte», huwelijks- en doodberigten van 1-0 regels a J 1.30, behalve liet zegelregt. He inzending ran advertentiën kan geschieden lot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave OPENBARE VERGADERING van den ten raadhuize aldaar, OP DOK DERDAG DEN 8 OCTOBER 1868 des namiddags ten 7 ure. Punten van Behandeling 1. Mededeeling van ingekomen stukken. 2. Voorstel van den keer Verhagen omtrent de raads- verslagen. 3. Ingang verhooging jaarwedde commissaris van policie. 4. Aanbeveling lid van het burgerlijk armbestuur. 5. Verzoek om eervol ontslag door den gemeente secretaris. 6. Voordragt koofd-ondervvijzer van de weezen- en armenschool. 1 Wijziging besluit tot beffing belasting op staan plaatsen -SPxa.tiI.loa.tÊjbe» BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, doen te weten dat, uithoofde der herstelling der kolk van het Goessche Sas, van den 5den tot eu met den lOden dezer maandde schepen niet met hoog watermaar alleenlijk tussehen half eb en half vloed zullen ge sehut worden en de regeling daarvan aan den Sas- meester is opgedragen. Goes den 2 october 1868. Burgemeester en wethouders voornoemd M. P. BLAAUBEEN. De secretaris C. RISSEEUW. 1. s. POLICIE. Aan het BUREAU van POLICIE ter terug bekoming voorhanden: UIT HET LAATSTE KAMERDEBAT. De heer Gefken blijft voortdurend in zijne ad viezen in de tweede kamer van wij en ons spre ken. Daar geen ander lid der kamer zoo spreekt en dit ook nimmer, zooals den geachten afge vaardigde wel bekend zal zijn, gebruikelijk was, moet men hier wel aan een bepaald opzet, aan een bijzonder doel denken. Het is niet aan te nemen, dat deze volksvertegenwoordiger in die mate anfi-revolntionair zoude wezen, dat hij den stijl weder zou willen invoeren van den tijd waarin ieder hooggeplaatst persoon, in het be wustzijn zijner verhevenheid boven alle gewone menschen van zich zeiven in het meervoud sprak. Wij waren daarom tot de conclusie ge komen dat de heer Gefken zich beschouwde teregt of te onregt, als de persoonlijkheid, waarin alle anti-revolutionairen als het ware vereenigd zijn, en wij meenen thans, na aandachtige le zing van het bijblad vast te mogen stellen dat onze gissing juist was en bevestigd wordt door de opmerking, dat het geachte kamerlid bij uitzondering nu en dan van ik spreekt, het geen ons denken doet, dat wij Gefken zooveel wil zeggen als: de partij spreekt, en ik Gefken: mijn individueel gevoelen is, enz. Wij meenen het echter eenigzins onbillijk te mogen noemen, wanneer de heer Gefken de minst steekhoudende redeneringen voor rekening brengt van wij, daar wij verzekerd zijn, dat onder de wij's toch wel eenigen schuilendie niet in alles de redene ringen van zijne majesteit hun vertegenwoordi ger zullen onderschrijven. Bijv. de heer Gefken zeideWij voor ons houden niet van dat woord modern; wij behooren allen tot den modernen tijd, of wij het willen of niet; wij kunnen niet tot de oudheid, evenmin als tot de middeneeuwen terugkeeren." Nu zouden wij willen vragen of werkelijk alle de wij's, voor wie de heer Gefken spreekt, zoo vijandig zijn tegen het karakter van hunnen tijd, en dus tegêïi het stempel dat zij zelve ook dragen, dat zij, bij de belijdenis dat zij tot eenen modernen tijd behooren en daarin eene noodzakelijkheid erkennen, de verzekering voegen: wij houden niet van dien modernen tijd, en dus ook niet van ons zei ven. Evenmin ge- looven wij, dat al de wij s de logika van ons Gefken zullen goedkeuren. Zij zouden wel waarschijnlijk dus redenerenwil men dat de school neutraal zij, dan moet men alles aanwen den om haar neutraal te doen zijn. Maar de heer Gefken zegtwie dat wil moet wenschen dat zij dat worde. Als of men in den regel niet wenschen zou wat men wil. Wij laten echter niet onopgemerkt, dat de heer Gefken ook nu en dan van men spreekt en waarschijnlijk voor rekening van deze onbekende grootheid laat, wat ik en wij liefst van zich afschuiven. De heer Bichon is, misschien omdat hij voor een poos uit de kamer verwijderd was, kennelijk in kwaden luim daar binnen getreden en laat zich door wel te verklaren drift tót eenigzins kluchtige uitersten verleiden. In zijne hooge opgewondenheid sprak hij, bij herhaling, van brandende vragen en het was kennelijk, dat ze kere vragen, waarop hij liefst zelf en alleen ant woorden zou, hem op het hart brandden. Hij vond al verder het weglaten van het woord lager bij onderwijs, in de troonrede, honend voor een aanzienlijk deel der natie en scheen te vergeten, dat waar de koning zegt dat hij bijzondere zorg aan het onderwijs wijdt, het wel wat honend is voor Z. M., om implicite te vragen of hij wel om het lager onderwijs denkt, als ware dit alleen van het onderwijs, en welopzettelijk, uitgesloten. Maar zeker, raakte de geachte afgevaardigde in eene vervoering, waaraan hij in kalmer stem ming met een traan van zelfverwijt in het oog gedenkt, toen hij uitriepministers, als gij niet naar mij en den heer Koor der s hoort, als gij onder de eischen der door ons opgewekte agitatie niet buigt, dan zou het eene daad van politieke wijsheid zijn, als gij uwe plaatsen inruimdet voor ons agitateurs. De opgewekte aandoeningen van den heer Bichon deden hem zoo, ter kwader uur, de wenschen van hem en zijne geestverwanten verraden. Intusschen kan het volk nu oordeelen over de politieke wijsheid van dezen Dordrecht- schen afgevaardigden en dankt hem, dat hij rondweg aan de ministers de vraag deed, die hem op het hart brandde: zoudt gij voor mij plaats willen maken. Wij zullen daardoor in de gele genheid zijn: om te weten, of het tegenwoordige kabinet zoo politiek wijs zich zal toon en, om ten behoeve den heer Bichon heen te gaan. De heer Hoffmannwien men den lof niet ont houden kan, dat hij zeer kort is in zijne advie zen, wordt, misschien juist door de zucht om kortte zijn, weieenstoteenige onduidelijkheidge- bragt. Het klinkt althans wel wat vreemd als Zijn Ed. Mog. zegt: »ik heb den spreker uit Hoorn geraden bedaard de Antecedenten" van de Geer na te lezen. Ik zal dus dien raad noch volgen, noch daartoe aanmoedigen, maar, enz." (Bijbl. p. 68). Wij verbeelden ons, dat de geachte spreker uit Hoorn weinig aangetrokken zal wor den door de antecedenten van de Geer, als de raadgever zelf zegt, dat hij den raad, dien hij gaf, noch volgen noch daartoe aanmoedigen zal. Als eene specialiteit in zonderlingen redeneer trant zouden wij ook den heer van Kuijk kunnen noemen, die evenzeer onder de bijzondere voor standers van de vurig gewenschte schoolwet afbreking behoort. Deze geachte afgevaardigde zegt: »ruim het onregt weg dat in de wet gelegen is en stoor u niet aan de grieven van dezen of genen." Daar hij voorts beweerde dat het onregt alleen door wetsverandering weg te nemen is en duizenden in den lande dat juist niet willen, zoo volgt dat zijne stelling is: laten mijne grie ven u zoo zwaar wegen, dat gij ze weg neemt en als voor andersdenkenden daardoor op hunne beurt, grieven ontstaanstoor u daaraan niet. Al verder zegt de Delftsche afgevaardigde: geene voorregten aan hen die godsdienst op de school willen en geene voorregten aan lien die dit niet willen. Aangezien nu juist, door deze twee ei schen, de twee hoofdristino-en in de schoolkwes- O O tie gekarakteriseerd worden, zoo volgt al weder uit het betoog van den afgevaardigde uit Delft, dat de heer van Kuijk tamelijk in strijd was met dit advies, toen hij zeide te zullen stemmen en werkelijk stemde voor het amendement dat be doelde aan een van beiden te geven wat zij wen schen. Zou dat dan geen voorregt zijn?

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1868 | | pagina 1