1868. N0. VRIJDAG 25 SEPTEMBER 55ste Jaargang. Belx.endmals.lnS' A -C5S~ GOESSGDE COl BANT. De uitgave dezer fourant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,95. fr. p. p. ƒ1,90. Gewone adverteutiGn worden a 15 et. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberlgteu van 1-6 regels a ƒ1,30, bebalve liet zegelregt. Ue Inzending van adverientiPn kan geschieden tol vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave- BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES doen te weten: dat door den raad dier gemeente, in zijne verga dering van den 2den September 1868, is vastgesteld het navolgende: De gemeenteraad van Goes, besluit: onderstaande arapliatien en wijzigingen te brengen in het regle ment op het brandwezen in de gemeente Goes, vast gesteld den 27 Augustus 1855, gewijzigd den 16 Junij 1859. (Vervolg.) Art. 37, nieuw. Tot de dienst bij de brandweer worden voorloopig niet toegelaten Zij, die tijdens de loting zich in hechtenis bevinden, t. 29 van het reglement wordt art. 38. 30 81 32 33 34 35 36 37 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. aan het slot aldus te lezen: Alle overigen Een ondersclieidingsteeken te bepalen door de di rectie der brandweer, waar op de spuit, waartoe zij behooren en het nummer waaronder zij op de lijst bekend staan, is aangeduid. De platen, penningen en verdere onderscheidingstee kenen worden gedragenzoodanigdat ze altijd zigtbaar zijn. Art. 38 van het reglement wordt art. 47. 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. en aldus gewijzigd Voor zoover op de overtredingen van de bepalingen dezer verordening bij geene wetalgemeenen maatre gel van bestuur of provinciale verordening straf is bedreigd, zullen dezelve gestraft worden als volgt die van art 1 tot en met 14, 23 tot en met 29 en 60, met eene geldboete van ƒ3,tot ƒ10, die van art. 15 tot en met 22, 49 en 53, met eene geldboete van 10,— tot ƒ20, Die van art. 45 en 46 voor een generale brand meester met 6,een brandmeester of onderbrand meester 4,het verder personeel 2, Die van art. 48, 51 en 55 met eene geldboete van ƒ1,— tot 10,—. Die van art. 50, 52 en 54 voor een brand- of onderbrandmeester met eene geldboete van 3, het overige personeel 1, Art 54 en 55 van het reglement wordt 63 en 64. ii 56 a a u a 65. en aldus gewijzigd Aan de generale brandmeesters, brandmeesters en onderbrandmeesters, den bouwmeester der gemeente den opzigter der gemeentewerken, den commissaris van policie en de beambten der polieie, laatsgenoemden daartoe voorzien van een schriftelijke magtiging des burgemeesters, wordt de bevoegdheid toegekend en de last gegeven, de eigendommen der ingezetenen, huns ondanks, binnen te treden, ten einde te zorgen voor de nakoming der bepalingen, vervat in de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 27 en 29 van deze verordening en ten allen tijde in geval van brand. In de gevallen bij de artt. 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23 27 en 29 bedoeld, gedragen zij zich naar de bepalingen van art. 3, le alinea der wet van 31 Augustus 1853, staatsblad n". 83. Zijnde deze verordening aan de gedeputeerde staten van Zeeland, volgens hun berigt van den 11 Septem- 2177 ber Jl. No. 80 in afschrift medegedeeld. Zul- B. N. 4800 lende de tijd der in werking treding, nader worden bekend gemaakt. Gedaan te Goes den 18 September 1S68. Burgemeester en wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, H. C. PILAAR. lïe TR®©!£Stfl32>B. In dat ééne woord vindt men het onderwerp der gesprekken zoowel van alle staatslieden als van de politieke tinne gieters in de laatste dagen. Wat dunkt u van de troonrede? Zoo vraagt men elkander en het is sommigen vrij duidelijk aantezien, dat zij teleurgesteld zijn, omdat zij er niet meer van zeggen kunnenomdat de troonrede het minst uitvoerig is op die punten, waaromtrent zij gaarne het meest zouden weten. Er zijn wel eens troonredenen gehouden waarin enkele phrasen of woorden de rol vervulden van voetzoekersdie het kamervuur werk moesten doen ontbranden. Waarschijn lijk zal er nu eene ontploffing komenuit den anti-ministerieelen hoek, bij wijze van zelfontbranding, omdat de voetzoekers ontbreken. Toch is er nu ook in de troonrede min der in de woorden dan in den vorm wat als zoodanig dienst kon doen. Men denke aan hetgeen de koning gezegd heeft over Indie. De regering wilde er zich niet met eene alge meenheid of met een ligt misverstaan woord afmaken en zegt daarom: weldra zal het uit voerig verslag u geheel op de hoogte stellen om te oordeelen. Dat vindt de party die aan de regering vijandig isnaïf, eigenlijk dwaas, en al aanstonds wordt de gevolgtrekking ge maakt 't ziet er zoo donker uitdat men er niet van durft te spreken. Natuurlijk men wij bedoelen de men's die zich tegenover koning en troon stellen men had liever gehad, dat er dadelijk veroordeeld had kun nen worden en nu men geene woorden ver keerd opvatten of uitleggen kan, nu is het geheel verkeerd en een slecht voorteekendat er geene woorden staan. En dan dat zwijgen over het onderwijs. Ook dat is een grief. De regering had zich dadelijk in den strijd moeten mengen en de agitatie helpen bevorderen. Dat had men gaarne geziendat ware gemakkelijk geweest voor de heeren, die reeds ongeduldig zijn om de regering aantevallenterwijl zij nu zelve moeten uitkomen en zich niet achter regerings woorden kunnen verschuilen. De troonrede dupeert er velenniet het minst het hoopjedat zoo gaarne ons zou wijs maken dat dit ministerie niets deeddoet of zal doende troonrede beschaamt zelfs menig een die goede verwachting had en op een der hoofdpunten de finantienneemt zij zeker, bij zeer veleneen angstig voorgevoel bevredi gend weg. Vindt ge de troonrede mooi? Zoo hoorden wij iemand vragen, Mooi, was het antwoord, dat is zoo het woord niet, want zy wordt niet uitgegeven voor een model van welsprekend heid. Eigenlijk heeft zij wel wat overeenkomst met eene circulairezooals sommige handelaars die, vooral tegen den naderenden winter, aan hunne kalanten zenden. Zij hebben zich met buitenlandsche huizen in betrekking gesteld en hunne goede relatien beloven veel; sommige artikelen blijven, als vorenmaar in steeds be tere kwaliteit aangeboden, enkele nieuwe zijn om aan de algemeene vraag te voldoen daarbij ge voegd. Het debiet is steeds zeer groot, maar zou toch nog wel eenigzins uitgebreid kunnen wor den en indien de geëerde clientele gelieft mede te werken, in het algemeen belang, dan zal de zaak zeker eenen voor het publiek wensche- lijken omvang verkrijgen, waarom de firma dan ook op den algemeenen steun zich verlaat. 't Klonk wel wat prozaïschom eene troon rede te vergelijken met eene circulaire ter aan bieding bijv. van stokvisch en levertraan, maar wel beschouwdis zij toch eigenlijk het mooist, als zij veel belooft en vooral als zijom nog eens met den handelaar te sprekende ze kerheid geeft, dat de prijs der waren niet stijgen zal. Met levendige belangstelling las men in de troonrede de toezegging eener wet op de af schaffing van het zegel op drukwerken. De blijdschap daarover zal echter eerst volkomen zijnals men weet hoever zich die afschaffing zal uitstrekken en welk equivalent daarvoor zal worden gekozen. Intusschen moet gezegd wor den, dat in dit opzigt de troonrede werkelijk wat nieuws bevat, waarover vroeger wel ge praat, maar waarvoor niets gedaan werd. Er is in de troonrede van 1868 eindelijk nog iets, dat wij, als de uitdrukking van het karakter der regering, beschouwen. Praktijkzaken af doen, niet kakelen over ondergeschikte zaken, niet zoeken naar mooije woorden, maar dood- nuchter zeggen: dat ligt in het plan. Zoo iets gelooven wijheeft het kabinet zich voorge-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1868 | | pagina 1