1868. N°. 67. DINGSDAG1 SEPTEMBER. 55'" Jaargang. GEMEENTE-RAAD te GOES, goessuie courant. De uitgave decer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal 1,1.1. fr. p. p. ƒ1,110. Gewone advertentifin worden a lö et. de regel geplaatst. Oeboorte-, hnweiyks- en doodberlgten van 1-6 regels ƒ1,30, behalve het zegelregt. De inzending van adcerlentien kan genehteden lol vóór drie uren dea namiddagop den dag der uitgave OPENBARE VERGADERING VAN DEN TEN RAADHUIZE ALDAAR, OP WOENSDAG DEN 3 SEPTEMBER 1868 DES NAMIDDAGS TEN 7 URE. Punten van Behandeling 1. Mededeeling van ingekomen stukken. 3 Vaststelling der gemeente-rekening over 1867. 3. Overlegging der begrooting voor 1869. 4. Ingekomen rekening 1867 en begrooting 1869 van 't gasthuis. 5. Idem van de dienstdoende schutterg. 6. Rapport gezondheids-commissie betrekkelijk de lijkenhuisjes 7. Nadere berekening van kosten tot herstel van 't klokkenspel. 8. Bedenkingen van den archivaris tegen het vergie ten van den aanwezigen houwitser voor klokken. 9. Nader voorstel van den heer Verhagen omtrent de raadsverslagen. 10. Adres van den gemeenteraad van Vlissingen over de voltooijing van den spoorweg. 11. Rapport omtrent den stand der verlichting van den stations-weg. 13. Idem tot het niet vorderen van boeten voor het te laat opleveren van aanbestede werken. 13. Idem tot wijziging van de ampliatien van het brand-regiement. 14. Indiening ontslag van den heer mr. P. H. Saaij- mans Vader als raadslid. 15. Aanbeveling leeraar aan de hoogere burgerschool. Het papier is geduldigzegt menmaar door gaans vergeet men er bij te voegen, althans bij te denken, daardoor wordt het maar al te veel misbruikt. Er is niet eene staatkundige partij in ons land, die met die waarheid niet instemt en ieder maakt er zelfs gretig gebruik van om te bewgzen, dat wat zijne tegenpartij schrijft misbruik is van de gelegenheid, om te kunnen schrijven wat men wil. Dat is nu eenmaal zoo en het baat weinig, dat men er over jammert. Het staat ieder vrij zijne meening te zeggen en die van an deren aftekeuren; 't is zelfs natuurlijk, dat men te krachtiger Veroordeeltwat anderen zeggen of schrijven naar mate men meer overtuigd is van de gegrondheid en deugdelijkheid van eigen oordeel. .Maar-iets anders is het, als men het ge duldig papier tot het middel maakt, om hen te misleidendie niet gewoon zijnzich met de algemeene zaken te bemoeijen en die niet op de hoogte zijnom de juistheid van som mige beweringen te beoordeelenmaar zich ook even daarom gemakkelijk laten wijs maken dat de algemeene zaken in slechten toestand zijn. Men zegge niet, dat waar de ongerijmdheid dier beweringen van zelve in het oog springt daarmede ook geen kwaad kan worden gesticht. Want het groote publiek is ligt te verschalken en wie eene zaak van zijn standpunt aanne melijk wil maken, vindt gemakkelijk de re denen waarmede hij de onnadenkende» voor zijn gevoelen wint. Daarom rust op de dagbladpers eene groote verantwoordelijkheid, want zij arbeidt in den ruimsten kring en moge men al verheven zijn boven de dwaling, dat haar uitspraak voor wet moet geldenzij oefent eenen onmiskenbaren invloed uit en sleept er velen mede. Dat is vooral het geval, waar, om eene of andere redenaan een dagblad bijzonder ge- wigt gehecht wordt, waar het zich een kring heeft gevormd, die gretig naar zijn gevoelen luistert en op zijne uitspraken zich verlaat. Zoo bijv. zal. niemand ontkennendat het dagblad De Tijdmet kunde en talent gere digeerd, eene groote menigte van sterk ver trouwende lezers telt en dat het wel zeker onder de bladen behoort, die bij een groot deel der bevolking vrij onbepaald gezag nebben. In genoemd blad nu, lazen wij dezer dagen, o. a. Wij beleven thans het zorgwekkend schouwspeldat hoe meer de belastingen stijgen en hoe moeijelijker zij kunnen gedragen worden, des te meer de bronnen van onze inkomsten gestopt worden." Die uitspraak wordt dadelijk onderschreven door al de ontevredenen door allen die nu eenmaal gewoon zijn te klagen en die het doen zouden ook al verminderden de belastingen dagelijks. Die uitspraak moet vervolgens dienen om de liberale beginselen als verderfelijk voor- testellen, want zoowel de vermeerdering der uitgaven als de vermindering van inkomsten, waarvan men spreekt, zullen het gevolg dier beginselen zijn. Velen zuchten: ja zoo is het! En zonder te vragen of de toepassing van andere beginselen zooveel meer voordeel aanbrengen zou, volgen zij aanstonds in de sterke afkeuring van alles wat den naam van liberaal draagt. Maar wat is er waar van die voorstelling door De Tijd gegeven? Waar zijn die stijgende belastingen te zien Heeft men daarbij het oog op plaatselijke las ten, waarbij zoo weinig in aanmerking geno men wordt, door welke oorzaken deze soms hier en daar worden opgevoerd en hoe dit ge paard gaat met vermindering van vroeger ge dragen lasten? Daar is een tijd geweest, waarin men met reden klagen kondat in ons land drukkende belastingen steeds hooger werden op gevoerd maar men zal toch niet zeggendat dit ook in de laatste jaren het geval wasmen kan niet van stijgende belastingen spreken. Nog minder laat het zich bewijzen, dat zij thans moeijelijker dan voorheen worden gedra gen. Er kan hier toch niet geredeneerd worden uit het voorbeeld van enkelen. Men moet op de maatschappij in het algemeen zien en dan zou het wel zeer ondankbaar zijn, als men ging vo 1 houden, dat de toestand van dien aard is, dat de belastingen moeijelijker kunnen worden op- gebragt. Die meerdere moeijelijkheid moge aan getroffen worden bij zoovelen, die moeijelijker de algemeene lasten helpen dragen, naarmate hunne eigen baten vermeerderen; zij moge be staan bij hen, voor wie het minste aandeel in eene belasting reeds een bezwaar is, maar dat de natie bij toeneming daaronder gebukt zoude gaan dat is al weder eene miskenning van het goede, dat door zoo ontelbaar velen genoten wordt. Eneindelijkop welken grond steunt het gezegde, dat de bronnen van onze inkomsten al meer gestopt worden Zeker ziet dat op de vermindering van Indische baten,, waarbij ech ter geene sprake zijn kan van moedwillig stoppen van de bronnen, waaruit wij onze voordeelen trekken, 'tls het oude liedje van het batig slok. Men gelieve daarbij echter onder het oog te houden, dat telken jare de rekening onzer in komsten een hooger cijfer aanwees,, al kwamen er dan ook minder millioenen van elders en dat, zoo in de laatste jaren groote behoeften groote kosten vergden de vervulling daarvan weder weldadig op de bronnen van onze inkomsten hebben gewerkt; dat het altijd hoogst overdreven is, als men spreekt van bronnen die al meer ge stopt worden. En voor zoover dit eene heen- wijzing is naar den strijd over dé stelsels in Indie te volgen zal het altijd nog te bezien staan, langs welken weg Nederland op den duur de meeste voordeelen nit Indie trekken zal. Wij gaan hierbij niet van eene optimistische beschouwing uit, maar wij houden het voor eene onjuistheid wanneer men met eene pennestreek beslist, dat de inkomsten verminderen in gelijke verhouding als de uitgaven toenemen. Wij hebben hier weder te doen met eene van die pogingen waarvan wij boven spraken, die aangewend worden, om het volk tegen 'skonings ministers en tegen handelingen van het kabinet optejagen. Het zijn klankendie indruk ma ken en daarop wordt gespeculeerd; men weet zeer goed, dat maar weinigen van dat gevoe len zijn en als men er anderen voor zoekt te winnen, dan moet er bout gesproken worden. In ieder geval schijnt toch dat kwaad, waar van men nu spreektonder de ministerien van conservatieve rigting aangevangen of ontwik keld, ten minste wij zien niet, dat er zoo groote verandering in de gesteldheid des lands is, met die van de naast voorgaande jaren vergeleken; waarom werd voor een jaar dan die klagt niet aangeheven Blijkt uit alles dan niet de toeleg, om tot eiken prijs de natie van hare regering afkeerig te maken en ten koste der waarheid eene par- i tijdige en eenzijdige rigting te dienen?

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1868 | | pagina 1