IHNRSIKU; 26 MEI.
1868. N°. 40.
55ste Jaargang.
ij»lm
INSPECTIE VAN DE VERLOFGANGERS DEK
WAARSCHUWING.
BEEIGT.
NATIONALE MILITIE.
COUBANT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal IJS. fr. p. p. J l>90.
6i!
fry. biv -
jsjIJ jails'.- Gewone advertentiën worden a 15 et. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks* en doodberigten van 1*6 regels
a ƒ1,80, behalve het zegelregt.
De inzending ran advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave
Op a. s. Maandag Sde Pinksterdag,
wordt de Cfoesscbe Courant niet uitge
geven.
Bij dit nommer behoort een bijblad
met advertentien.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
gezien het besluit van den heer commissaris des ko-
nings in de provincie Zeelandvan den 7 Mei 1868
A no. 5359 3de afd. (Prov. blad no. 51) brengen
ter kennis van degenen die het aangaat
Dat de Inspectie van de Verlofgangers der Nati
onale Militie op Maandag den 35 Junij aan
staande des voormiddags ten 10 urezal plaats heb
ben in de Wandelkerk, binnen deze gemeente waar
toe de verlofgangers zich zullen verzamelen voor liet
raadhuis.
En «orden mitsdien alle verlofgangers, welke zich
in deze gemeente bevinden, behoorende tot de ligtin-
gen van 1864, 1865, 1866 en 1867, die vóór den
1 April II. in het genot van onbepaald verlof zijn
gesteld ten ernstigsten aangemaand tot eene stipte
opvolging der onderstaande bepalingen.
1. de verlofganger meldt zich binnen 30 dagen na
den dag waarop hem de verlofpas is uitgereikt,
t ij den burgemeester zijner woonplaats aanten
einde deze zijn verlofpas voor gezien teekene.
(Art. 133.);
2. de verlofganger die zich in eene andere gemeente
gaat vestigen geeft daarvan kennis aan den bur
gemeester zijner woonplaats. Binnen dertig dagen
na dien dag, waarop hij komt in de gemeente,
waarin hij zich vestigt, meldt hij zich bij den bur
gemeester dier gemeente aan ten einde deze z.ijn
verlofpas voor gezien teekene. (Art. 134.);
3. de verlofganger van de militie te landmag zich
zonder tot stemming van den minister van oor
log, niet langer dan gedurende vier weken buiten
'slands begeven. (Art. 136.);
4. de verlofganger die art. 133, 134 en 136 niet
naleeft, wordt in werkelijke dienst geroepen en
gedurende 3 maanden gehouden. (Art. 137.)
5. de verlofganger van de militie te land, die bij
openbare kennisgeving is opgeroepen om door
den militie-commissaris te worden onderzocht
verschijnt bij dat onderzoek in uniform gekleed,
en voorzien van de kleeding-en uitrustingstukken
hem by zijn vertrek met verlof medegegeven, van
zijn zakboekje en van zijn verlofpas. (Art. 138,
139 en 140.);
6. de verlofganger van de militie te land is aan de
militaire regtspleging en tucht onderworpen, onder
anderen gedutende den tijd, dien het onderzoek
voor den militie-commissaris duurt, en in het
algemeen, wanneer hij in uniform gekleed is.
(Art 130);
7. behoudens het bepaalde bij art. 130, kan een ar
rest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de
naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde
huis van bewaring of arrest, door den militie-com
missaris worden opgelegd aan den verlofganger;
1. die, zonder geldige reden niet bij net onder
zoek verschijnt;
2. die, daarbij verschenen zijnde, zonder gel
dige reden, niet voorzien is van de bij art. 140
vermelde voorwerpen
3. wieDs kleeding- en uitrustingstukken bij het
onderzoek niet in voldoenden staat worden be
vonden
4. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een an
der behoorende, als de zijne vertoont (Art. 141);
8. onverminderd de straf, in het voorgaand artikel
vermeld, is de verlofganger verpligt, op den daar
toe door den militie-commissaris te bepalen tijd
en plaats en op de in art. 140 voorgeschreven
wijze, voor hem te verschijnen om te worden
onderzocht. (Art. 143);
9. de verlofganger, die zich bij herhaling schuldig
maakt aan het feit, sub 4 van art. 141 bedoeld
of niet overeenkomstig art. 143 voor den militie
commissaris verschijnt, of, aldaar verschenen zijnde
in het geval verkeert sub 2 en 3 van art. 141,
vermeld, wordt onder de wapenen geroepen en
van 36 maanden gehouden. (Art. 144);
10. de verlofganger die niet voldoet aan eene op
roeping voor de werkelijke dienst, wordt als de
serteur behandeld. (Art. 145);
11. elk, die voor de militie is ingeschreven en ieder
die daarbij is ingelijfd, kan, overeenkomstig de
daaromtrent bestaapd_e^j{ooi'schriftentot eene
vrijwillige verbindtenis, voor den tijd van zes
jaren of langer worden toegelaten bij de zee-
rnagt, het korps mariniers hieronder begrepen,
bij het leger hier te lande of bij het krijgsvolk
in 's rijks overzeesche bezittingen; plaatsvervan
gers echter niet bij de zeemagt of het korps ma
riniers, gedurende het eerste jaar van hunnen
diensttijd. (Art. 9 en 74);
12. aan de bij de militie te land ingelijflen, die
verlangen na volbragten oefeningstijd minstens
zes maanden onder de wapenen te blijven of te
komen, zonder zich als vrijwilliger te verbinden,
wordt zulks vergund. (Art. 126).
En ten einde niemand hiervan onwetendheid zoude
kunnen voorwenden, zal deze worden geaffigeerd ter
plaatse alhier gebruikelijk en geinsereerd in de Goes-
sche Courant.
Aldus gedaaD ten raadhuize van Goes, den 23
Mei 1868.
Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
.O L5L.eix<aLm.<£t
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen ter kennis van de daarbij belanghebbenden
Dat de beschrijving over het loopende jaar 1868, voor
de plaatselijke belasting op de JIONDÈN, afgeloopen
en dien conform het kohier opgemaakt isalsmede dat
hetzelve ter voldoening aan het bepaalde bij art. 264 der
gemeente-wet, door hen voorloopig vastgesteld, van he
den af, tot en met Woensdag 10 Junij aanstaandeinden
voormiddag ter secretarie ter visie zal leggen, ten einde
ieder belastingschuldige in de gelegenheid te stellen om
zijne reclames, gedurende deze veertien dagen, aan den
gemeente-raad in te dienen.
Wordende een iegelijk, die bij deze beschrijving mogt
zijn overgeslagen, aangemaand, om zich dien tijd ten
nutte te maken tot het doen van zijne aangifte, ten kan
tore van den ontvanger der plaatselijke belasting, zoo en
gelijk in art. 5 van de verordening voor de heffing van
die belasting vastgesteld door den gemeente-raad, den
31 Julij 1865, is voorgeschreven.
Terwijl de ingezetenen te dezer gelegenheid worden
herinnerd aan de bepalingen, het eerste gedeelte van art.
5 der verordening
„Iemand na den afloop der beschrijving een of meer
„honden willende honden, boven die waarvoor hij be
schreven is, zal daarvan schriftelijk aangifte moeten
„doen, ten kantore van voornoemden ontvanger."
En ten einde een ieder hiervan kennis drage, zal deze
worden afgekondigd en geplaatst in de Goessche Courant.
Gedaan ten raadhuize van Goes, den 23 Mei 1868.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
^©ls.©iica.Ko.^ïs. ing
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
brengen bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat:
Dat het KOHIER van den HOOEDELIJKEN OM
SLAG voor deze gemeente, volgens besluit van den ge
meente-raad in dato den 31 Julij 1865, gewijzigd bij be
sluit van den 19 November 1867, over het loopende
jaar, ter voldoening aan het bepaalde bij art. 264 der
gemeente-wet door hen voorloopig vastgesteld, van he
den af tot en met Woensdag den 10 Junij eerstkomende
van des voormiddags negen tot des namiddags twee ure,
van iederen werkdag, ter secretarie ter visie zal liggen,
ten einde ieder belastingschuldige in de gelegenheid te
stellen om zijne reclames gedurende die dagenop onge
zegeld papier, bij het gemeente-bestuur in te dienen.
En opdat een ieder hiervan kennis drage, zal can deze
op de gebruikelijke wijze publieiteit gegeven worden.
Gedaan ten raadhuize van Goes den 23 Mei 1868.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
De heer Thorbecke is bij den koning geroe
pen. Men verwacht spoedig te vernemen, dat
het nieuwe kabinet is zamengesteld."
Toen ons, per telegraaf, dat berigt gebragt
werd, moest wel de eerste gedachte zijnwaar
zijn dan toch de vaderlandslievende conservatie
ven, die meenden alleen geregtigd te zijn, om
de ministerieele portefeuilles te bezitten en de
teugels van het bestuur in banden te houden
toen aan enkelen onder hen dat monopolie werd
betwist.
Reeds wezen wij er op, toen de heer van Ree-
nen nog zoekende was, maar nu bij, na weken
zoekens, beeft moeten verklaren, dat men hem
niet wilde helpen; nu ook de beer Mackaij, naar
men zegt, vruchteloos gepoogd beeft, een minis
terie uit de minderheid zamen te stellen nu
rijst met dubbele kracht de vraag: waar zijn ze
nu, de redders van Nederland, wier beginselen
de eenig ware zijn, die vast stonden in de over
tuiging, dat zij door het volk zouden worden
gesteund, dat zij nationaal waren bij uitnemend
heid dat zij door zedelijke kracht tegen eene
grootere getalsterkte konden opwegen?
Waar zijn ze nu? Zeker zijn er velen uitge-
noodigd, om thans met daden te toonen, wat zij
zoo lang en zoo luide met woorden verzekerd
hadden. Wie zegt ons, wat aantal specialiteiten,
door den heer van Reenen en later door den heer
Mackaij, tot medewerking gevraagd werden
maar is er ook al een enkele bereid geweest, het
was toeh niet mogelijk, om een kabinet, conser
vatief of anti-revolutionairneutraal of conci-
liantvoltallig te krijgen.