VRIJDAG 27 MAAKT. 1868. No. 25. 55"' Jaargang. MIDDELBAAR ONDERWIJS. ~S -*»»» ei**** 0IIE 1. IÜ7 Ue uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen- Prijs per kwartaal 1,Ï5. fr. p. p. 'f ï,ÖO. ewone advertcntieu worden a IB et. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-8 regels 1,30 behalve liet zegelregt. De Inzending rtin advertenttën kan geschieden tol róór drie uren des namiddags op den dag der uitgave BURGEMEESTER EN WETHOUDERS van GOES, br-ngen ter algemeene kennis, dat het Overgangs examen der leerlingen van de iSnrger- avondselioul in het openbaar zal gehouden wor den in het schoolgebouw op Donderdag den 9 April 1868, van des voormiddags ten 9 tot des namiddags ten 4 ure; en noodigen de ouders en betrekkingen der leerlingen en voorts alle belangstellenden tot bijwoning van dit examen uit. Goes, den. 21 Maart 1868. Burgemeester en wethouders voornoemd M. P. BLAAUBEEN. De secretaris H. C. PILAAR. Indien de zaak niet zoo ernstig was en niet zoo diep ingreep in de algemeen e belangen dan zouden wij meeneo dat ons ministerie de natie wilde vermaken met eenige goocheltoe ren en dat het bepaald bestond om grappen te maken. De Gebeurtenissen der laatste dagen zouden O daartoe regt geven. Maar het is naau'welijks te onderstellen, dat zij, die voor de oogen niet van Nederland alleen, maar van geheel Europa hier de regering uitmakenzich met opzet ver lagen zouden tot kunstenarijen die zelfs als aar digheden den toets niet zouden kunnen doorstaan. Waaraan is het dan toeteschrijvendat het ministerie eene houding aanneemtdie door hare vrienden geduld door hare blinde voor standers, goedgekeurd maar door alle welden- kenden in den lande gelaakt wordt? Wij willen het niet beslissenmaar geloo- ven, dat zij waarheid spreken die meenen dat eene alles overwinnende zucht om de porte feuilles te behouden tot de meest ongehoorde handelingen in staat stelt, 't Zou anders ook onverklaarbaar zijn en zeker is nooit in eenig constitutioneel rijk eene corr.edie gespeeld als wij hier hebben gezien. Op grond dat de kamer het buitenlandsch be leid heeft afgekeurd en daarom de begrooting af stemde werd eene ontbinding der kamer gepro voceerd opdat de natie door hare stemmen zou doen blijken of zij in dat oordeel deelde, dan wel of zij goedkeurde wat de meerderheid der kamer had afgekeurd. De nieuwe kamer zou dus in hare zamen- stelling moeten doen blijken of de natie in het ministerie vertrouwen stelde. De kamer kwam bijeen en het bleek, dat de meerderheid niet alleen herkozen was, maar dat de afkeurende meerderheid was versterkt. Terstond stelde deze, bij monde van den heer Blussé, de motie, waarhij verklaard werd, dat geen landsbelang de ontbinding had gevorderd. Het kabinet worstelde daartegen met alle kracht en een der ministers verklaarde rond en duide lijk dat naar de opvatting van het kabinet de aanneming der motie gelijk zou staan met de verklaringdat de kamer met geen dezer mi nisters wilde zamenwerkeu. De motie dreigt aangenomen te worden en nu werpt men op, dat nadere mededeeling van stukken het buitenlandsch belsid zou kunnen regtvaardigen. Was dit werkelijk het geval, dan verviel de afkeuring waarom men de kamer ontbonden had en dan werd de motie misschien niet aangenomen. De kamer berust. De stukken worden over gelegd Maar zij behelzen niets nieuws en zelfs de vrienden kunnen geene nieuwe bewijzen voor de uitnemendheid van het buitenlandsch beleid vinden. Wat was natuurlijker dan dat men eenvoudig voor kennisgeving aannam, wat geenerlei licht had verspreid. Nam de kamer de conclusie daartoe strekkende aan, dan kwam men op het vorig standpunt terug en aanneming der motie moest voor .de ministers een wenk zijn, dat, naar hunne eigene opvatting, de ka mer niet meer met hen wilde zamenwerken. Dusver ging alles goed en geregeld, maar wees ook naar eene uitkomstdie de ministers tot geenen prijs wilden. Zij wenschten te blijven. Toen nu het oogenblik der beslissing naderde en het boven allen twijfel was, dat de motie zou aangenomen worden verklaarde plotseling de minister, dat men van de aanneming der motie geene kabinetskwestie maken zou, want dat de oppositie, zoo zij het buitenlandsch beleid had willen afkeuren daartoe eene bepaalde motie had moeten stellen. Voorwaar het ministerie heeft eene logica op zijn eigen hand. Als iemand in het dagelijksche leven zich in zulke bogten wringt, zoo alles over boord werpt, zoo met woorden speelt, zoo wei nig achting voor zich zeiven toont, dan noemt men dat met woorden, die wij hier niet neder- schrijven. De oppositiedie afgekeurd had dus zeide men nu, had eene motie tot afkeuring moeten stel leu. Men zou even goed kunnen bewerenals gij niet neg eens zegtwat gij reeds gezegd hebt, dan hebt gij het in het geheel niet gezegd. De oppositie had niets anders te doen, dan door de aanneming der motie te beslissen. Voor zij daartoe komt wordt er gezegd: wij hechten aan uwe beslissing niet. De vrienden van het ministerie, die het over leggen van nieuwe stukken hadden uitgelokt die het beleid van den minister onverbeterlijk vonden, zij hadden nu moeten voorstellen, om een votum van goedkeuring te geven. Zij durfden het niet en zij deden het niet, want de ministers zouden toch blijven, al werd de motie aangenomen. Men meende dus het doel bereikt, de ministers, die zich alles laten aanleunen liever dan heen te gaan, hadden gezegd: uw afkeurend votum zal ons niet treffen. Vruchteloos beweerde de minister van bin- nenlandsche zaken dat de kwestie niet juist genoeg gesteld was. Zoo laat een volk zich niet blinddoeken. Er was duidelijk gesproken, men wilde niet hooren en beweerde met de grootst mogelijke koelbloedigheid, dat er geene de minste reden was, om zelfs na de aanneming der motie heên te gaan. Woorden laten zich niet vinden om zulk eene houding te kwalificeren, maar zeker is, dat zoo al iemand grond meende te hebbeD, om deze re gering, wat hare wijze van regeren betrof, niet aftekeuren, geen weldenkend mensch het goed keuren kan, dat men zoo weinig gevoel toont voor een vonnis, dat ieder ander onmiddellijk zou doen wijken. Wij kunnen dan ook niet anders dan billij ken de handelwijze der meerderheid van de kamer, die zich niet liet verleiden, om na de beteekenis aan de motie Blussé gegeven, nog een votum van afkeuring voortestellen. Zij was te verstandig, om zich in deze hinder^ag te laten lokken en z.ij staat thans zegevierend tegen over de ministerieelen en hunne meesters in de kamer, die den moed niet hadden om een goed keurend votum voortestellen tenzij men het door niemand ondersteunde dubbelzinnige voor stel van den heer Pijnappeldie strekking wilde toekennen. Het is reeds lang bekend, dat dit kabinet leeft op zijne nederlagen maar toch vraagt men te regthoe de ministers den moed vinden om voor de kamer te verschijnen en aan de regering te blijven, zij die zedelijk zoo zeer vernietigd werden? Wij herhalen: kunstjes zou men het noemen, als het voorviel op een ander gebied; maar in zaken van zoo groot gewigt moest daarvan geene sprake kunnen wezen. Het is dan ook niet te berekenen, wat men van zulk een ministerie nog meer verwachten kan. Wat in de parlementaire geschiedenis van geen enkel land ooit gelezen werd, schijnt hier mogelijk te wezen. Wij raden dan ook ieder om het Bijblad te lezen en de onderscheidene mi- nisterieele redevoeringen met elkander te ver gelijken. Men zou daarvan een zwart boek kunnen maken, om het nakroost te doen zien wat een minister op onderscheidene dagen zeide en hoe een veroordeeld kabinet zich gedroeg alsof het werkelijk vertrouwen genoot. Uitstel! Genade! In die twee woorden lost zich al het ministerieel geredekavel op. Er is uitstel genomen, maar het genadig oordeel bleef uit; de tijd zal komen waarin regt en waarheid zullen zegevieren. Wat eer, wat genot zou er in liggen, de voor werpen van zulk een medelijden te zijn?

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1868 | | pagina 1