GOESSCHE COl HWT.
18G8. No. 34.
D1NGSDAG 34 MAART.
55!le Jaargang,
MIDDELBAAR ONDEBWIJS.
A. - '*9
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,35. fr. p. p. ƒ1,00.
Gewone udvcrtentiën worden a 15 et. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwel^ks- en doodberigten van 1-6 regels
ƒ1,80, behalve liet zegelregt.
Ve inzending ran adrertentiën kan geschieden tol vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
BURGEMEESTER en "WETHOUDERS van GOES,
brengen ter algemeene kennis, dat het Overgangs
examen der leerlingen van de Burger
avondschool in het openbaar zal gehouden wor
den in het schoolgebouw op Donderdag den 9 April
1868, van des voormiddags ten 9 tot des namiddags
ten 4 ure; en noodigen de ouders en betrekkingen
der leerliugen en voorts alle belangstellenden tot
bijwoning van dit examen uit.
Goes, den 21 Maart 1868.
Burgemeester en wethouders voornoemd
M. P. BLAAUBEEN.
De secretaris
H. C. PIL A A R.
De ministerieele pers spreekt steeds van eene
parti prisdie aan de zijde der liberalen zou be
staan en waaraan het toe te schrijven zou zijn,
dat door dezen, als uit eenen mond, bet beleid
van den minister van buitenlandsche zaken
wordt afgekeurd. Wij zijn er reeds aan gewoon,
dat de strijd voor eene overtuiging het vast
houden aan een beginsel, waar zich dat bij de
liberalen voordoet, beschouwd wordt als het een
zijdig doordrijven van eene meening, die men
aan anderen wil opdringen en waardoor men
personen kwetst en algemeene belangen schaadt.
Maar het schijnt bij de ministerieele mannen
niet op te komen, dat bij hen veel meer nog
die parti pris op te merken is waar zij naau-
welijks woorden genoeg vinden kunnen, om het
loflied op hunnen beschermeling aan te heffen
en elke daad van hem ook die, waarop eene
groote meerderheid gegronde aanmerking meent
te hebben voortestellen als een product van
onnavolgbare staatsmanswijsheid en diploma-
tike kunst. De laatste discussien hebben daar
van weder het bewijs geleverd en welke ook
de uitslag moge zijn der debattendie heden
nog in de kamer gevoerd worden, er mag toch
wel eens op gewezen worden, dat de vrienden
van het ministerie in hooge mate mank gaan
aan het euveldat zij in anderen berispen.
Aangenomen, dat het beleid van onze speci
aliteit voor buitenlandsche zaken in waarheid
onverdiend is aangevallen; dat er, minstens in
den loop der zaken, .verschooning te vinden is;
dan zal toch niemand der vrienden dwaas ge
noeg zijn om in hem eene volmaaktheid te zien
en wat zij ook lezen mogen in en tusschen de
medegedeelde bescheiden, zij zullen niet kunnen
ontkennendat daarin toch wel gezinspeeld
wordt op andere stukken, die niet medegedeeld
zijn en die men, tot regte beoordeeling zou moe
ten kennen.
Aangenomen zelfsdat de minister een lof
felijk beleid gevoerd heeft, dan is het toch be
spottelijk zoo als men hem vergoodelke han
deling voor een chef d'oêuvre laat gelden en tegen
eiken aanval hem verdedigt als een persoon
boven alle aanmerking verheven. Indien er
aan die zijde geene parti pris bestond, wij twij
felen of men zoo »door dik en dun hden" zou
voortredeneren om de loftrompet te doen klin
ken en het schijnt die vrienden niet in de ge
dachten te komen, dat zij zich zelve zoowel als
hun aangebeden vriend belagchelijk maken
door hem steeds in de hoogte te heffen. Voor
hen schijnt het niet waar te zijn, dat men ie
mand eene slechte dienst bewijstdoor zijne
gebreken en zwakheden te ontkennen en hem
slechts te prijzenwaardoor bij eiken naden
kenden de lof verdacht wordt.
Men kan daarom gerust de beschuldiging der
ministerieelen tegen de liberalen omkeeren en
zeker aannemen dat zij niet minder de indruk
geven van tot eiken prijs hunne opinie te laten
gelden. En indien zij dat meenen te kunnen
verontschuldigen met de verzekering, dat zulks
bij allen eene innige overtuiging is, waarom
wordt er dan geene plaats gegeven aan de mo
gelijkheid, dat hetzelfde ook bij anderen plaats
hebben kan.
Men lette op de regtvaardigheid van hen, die
steeds onregtvaardigheid bij hunne tegenstan
ders opmerken
De heer Koor der s is, met één voet, om zoo
te zeggen, in de kamer, reeds als spreker op
getreden zooals te verwachten was, om zich
bij de bewierookers te voegen en eenige ha
telijkheden tegen andersdenkenden te debite
ren. Zulke redenen blijven buiten beoordeeling.
Maar wij wijzen op één feit. De spreker zeide
niet verder te zullen uitweiden over de partij
digheid van het rapport der commissie omdat
hij wist dat andere leden ook daarover zouden
spreken. Er was dus een convenu tusschen de
verdedigers, waarbij de rollen zoowat verdeeld
waren. Uit de eigen woorden van het jongste
lid bleek dat er een bepaalde afspraak bestond.
Ook dit behoorde steeds tot de grieven die
men tegen de liberalen inbragt, dat zij bij
strijd tegen een of ander wetsontwerp onder
ling overeenkwamen omtrent den aanval en de
aantewenden wapenen.
Wij mogen, na deze bekentenis van het jong
ste lidin billijkheid verwachten dat men nu
ten minste erkennen zaldat men zelve doet
wat aan anderen wordt te laste gelegd; en
wij vermelden het alleen als eene nieuwe proeve
van hetgeen wij boven zeiden, dat de naauw-
gezette verdedigers van 's lands belangen het
zoo naauw niet nemen met een en ander, als
zij meenen door eene slimme taktiek hun doel
te kunnen bereiken.
Sedert aan den minister van Zuijlen den zwaar
wegenden lauwerkrans betwist wordt, dien zijne
bijzondere vrienden voor hem vlochtenheeft
men een nieuw middel bedacht, om hem in ieder
geval op een voetstuk te plaatsen, van waar hij
ver kan worden gezien. Het nageslacht zal van
hem zeggen, dat hij zich verdienstelijk maakte
jegens zijn vaderland. Dit is zeker met het oog
op de dingen, die komen zullen en teregt zegt
daarom de Arnhemsche Courantdat het een zie
ners blik verraadt bij het schrandere hoofd dat
dezen troost voor den minister uitgedacht heeft.
Wij hebben er niets tegen dat men zulke ver
wachtingen koestert, maar meenen, dat men de
minister niet bemoeijelijken moest met dat alles
in zijne tegenwoordigheid te uiten. Het is wel
om eenigzins bedwelmd te worden, als men zoo
den ganschen dag niet anders hoort dan den lof
zijner daden waarbij men elkander den loef
zoekt aftesteken in bet zoeken van hoogdravende
woorden. Het schijnt den minister intusschen
nog al aangenaam te zijnom zich in dien
stroom van lof te baden, die ieder ander verle
gen zou maken, 'tls niet meer dan billijk, dat
men 's ministers handelingen in het licht stelt,
waarin men ze beschouwtmaar dat zou ook
zonder laffe vlejjerij kunnen geschieden.
De helft der conciliante partij in de kamer,
de heer Pijnappelheeft Zaturdag eene motie
voorgesteld, die uitnemend geschikt is, om het
doel en de taktiek dezer partij te doen kennen.
De woorden zijn zoo gekozen en zoo bijeenge
voegd, dat de ministerieele zich kan verbeelden
te verklaren, dat Nederland een werkzaam aan
deel had aan de bewaring van den vrede en dat
hij hoog waardeert het talent van den minister,
die Nederland daarbij vertegenwoordigde; maar
waarbij ook de anti-ministerieel kan denken
dat volgens zijne meening er juist zooveel te
erkennen en te waardeeren valt, als hij meent,
dat is niets. Wij kunnen ons dan ook
gemakkelijk begrijpen, dat de ministers daarmede
niet bijzonder ingenomen waren; zij wenschten
eene lofrede die klinkt, of eene afkeuring waar
door zij het martelaars-brevet konde veroveren.
Maar zou de conciliante partijde heeren
Kemper en Pijnappelwaarlijk denken,dat men
langs dien weg de verwijderde partijen veree
nigen kan, als men motie's stelt, waarin des
noods ieder kan medegaan wat de uitdrukkingen
betreft, maar waarbij ook de meest uiteenloo-
pende opvattingen kunnen plaats hebben. Met
zulke middelen kan men voor een oogenblik aan
eene zaak een einde maken, als de partijen het
strijden moede zijn, maar daarmede wordt 'slands
belang niet bevorderd. Zeker kost het veel
hoofdbreken om zulke passe-partout'sals de
motie Pijnappel zamen te stellen, maar indien
het denkbaar ware, dat men zich daardoor liet
verschalken, dan het is voor allen gemak
kelijk te begrijpen zou het wel zeker ten ge-