N°. 19.
VRIJDAG 6 MAART.
55"e Jaargang,
«eg®» f-*1» "Cgp-
I.WKSSI IIK OOrSPIM.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag eu
Donderdag avond uitgezonderd op feestdagen.
i
Pr(|t per kwartaal t,9sl fr. p. p. /'1,90.
Gewone advertentlSn worden a 15 et. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-6 regel8
a ƒ1,1», behalve het zegelregt.
De intending ran adrerlenlifn kan geschieden lol róór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Terwijl wij de pen opnemen, om een enkel
woord te spreken over de interpellatie Tlior-
beckeis ons de loop der debatten in de ver
gadering van heden (Woensdag) nog geheel
onbekend en wij kunnen dus alleen den indruk
geven die de discussiein de twee voorgaande
vergaderingen, bij velen heeft te weeg gebragt.
Al aanstonds heeft het de aandacht getrok
ken, dat de minister van binnenlandsche zaken,
waar hij scherp als naar gewoonte, den heer
Thorbecke verweet, dat hij geene bepaalde vra
gen had gedaan en waar hij zelf nu vragen
stelde ter beantwoordinghet bewijs geleverd
heeft, dat hij met de zaak verlegen was en dus
liever spreken wilde over punten door hem
zeiven gesteld, dan over de zaak door den heer
Thorbecke duidelijk op den voorgrond gesteld.
Wij hebben voor ons liggen het Bijblad, met
de rede van den heer Thorbecke en lezen, daar,
dat wel degelijk door hem de vraag gesteld
werd: welk dringend landsbelang gebood, om
binnen de vijftien maanden onder hetzelfde
minis'terie, voor de tweede maal te ontbinden?"
Die vraag moge niet op meesterachtigen toon
den heer Heemskerk zijn voorgelegd, zooals deze
misschien zelf gedaan zou hebben maar die
vraag was de hoofdzaak der interpellatie, stond
daarom voorop en wasdunkt onsvragend
genoegom den minister aantewijzen, waarop
hij te antwoorden had.
De minister ontwijkt die vraagdoor drie
anderen te stellen die hem gelegenheid gaven
om over nevenzaken te spreken en, wij kunnen
het na de herhaalde redenen der ministers nu
reeds constateren, het bewijs, dat een dringend
landsbelang de ontbinding gebood, is de rege
ring schuldig gebleven.
Misschien was het haar welkom, dat in den
loop van het debat allerlei zaken genoemd wer
den, waardoor zij voortdurend gelegenheid vond,
om zich met wat aDders bezig te houden, bijv.
met de dagbladpers met de laster-stroomen
over haar uitgegoten enz.
Maar hoe kan de minister zeggen, dat er wel
woorden gebezigd waren, dat haar geene daden
waren te laste gelegd
Was dan de daad der ontbinding, door den
heer Thorbecke zoo duidelijk als hoofdmoment
zijner interpellatieaan het hoofd zijner rede
geplaatstgeene regeringsdaad?
Het is duidelijkdat de nieuwe kamer, voor
alles het ministerie gelegenheid heeft willen
geven, om zich te verantwoorden over eene daad,
die zelfs enkelen zijner voorstanders afkeuren
de ministers hebben zich echter niet weten te
verdedigen of zij hebben dat niet gewild.
Dan, naar het gevoelen, bijv. van den conci-
lianten heer de Bosch Kernper, is de kamer zoo
nieuw, dat zij zich met die oude zaak niet be-
moeijen moest.
Is dan de vertegenwoordiging niet geroepen
om toetezien op de handelingen der regering
die aan onze constitutioneele instellingen ge
trouw moet blijven? En wanneer nu eene kamer
naar huis gezonden wordt, en er sprake kan zijn
van eene inconstitutioneele handelingop wie
anders dan op de nieuwe kamer rust de verplig-
ting, om de regering daarover te interpelleren?
De minister Heemskerk is ook van het gevoe
len, dat hij eene geheel nieuwe kamer voor zich
heeft, die los is. van alle antecedenten. Maar
vreemd is hetdat hij in dezelfde redevoering,
waarin hij dat volhoudtzegtdat de kiezers
alleen te beslissen haddenof zij hun vertrou
wen bleven schenken aan de leden der ka
mer, die voor of tegen de begrooting van
buitenlandsche zaken hadden gestemd? Was dit
het eigenlijke magtpunt in dejongste verkiezing,
dan is aan de herkozen leden juist daarom ver
nieuwd vertrouwen geschonken en dan kunnen
zij nu geene nieuwe opinie hebben over de zaak,
waarin hunne handeling de goedkeuring hunner
committenten heeft weggedragen. Is het de
wensch van het kabinet geweest de volksstem
te hooren, over het gedrag der vertegenwoordi
gers, in de bekende zaakwelnu aan dien wensch
is voldaan en hoe kan men dan nu eischen
dat die vertegenwoordigers doen zullenalsof
die zaak nooit had plaats gehad.
Indien er al twijfel kon bestaan of het noodig
wasdat de interpellatie geschiedde dan is
deze wel zeker weggenomen door het debat
dat een nieuw bewijs heeft opgeleverdhoe de
ontbinding alleen dienen moestom dit minis
terie aan het roer te latenals het mogelijk
was. Het heeft zelfs erkent, dat het eene kamer
zochtdie zijne rfgting deeldeom meester van
het terrein te blijven. Helaasmen heeft in het
oordeel over den volksgeest deerlijk misgetast.
Zelfs is reeds" gebleken in de enkele dagen,
waarin de kamer bijeen was dat het getal der
vrienden verminderd isbeneden de berekening.
De heer Heijdenrijck heeft nu ook zijn vertrou
wen aan de regering ontzegt, en hij behoorde
onder de kleine helftwaarop men meende te
kunnen rekenen. Met hem ontvalt misschien
een veel krachtiger steun ook buiten de kamer
en zoo pakken zich donkere wolken te zamen,
die niet veel goeds voorspellen. Misschien is
de uitbarsting van het onweder nabij, maar wat
er ook gebeure, wij gelooven, dat de heer Thor
becke een dienst aan het land beweesmet zijne
interpellatie die al aanstonds de gelegenheid
geopend heeft, om te doen blijken, in hoeverre
er zaraenstemming is tusschen de twee magten,
waarop het volk het oog gevestigd houdt, om
dat het hare zamenwerking wenscht, maar die
niet ten koste van beginselen eischt.
Ten slotte merken wij nog op dat de eerste
rede van den minister Heemskerk ons versterkte
in het gevoelendat het ministerie nog steeds
op hetzelfde standpunt blijft, van liever alles
te wagen dan zelf te wijken. Als er een prin
cipieel verschil tusschen regering en kamer ont
staat, zal overeenstemming toch de wensch der
weidenkenden blijven en de oplossing van dien
wensch kan dan alleen door eene nieuwe krisis
verkregen worden." Aldus heeft de minister
gezegd.
Anderen zouden' gezegd hebben bij het ont
staan van zoodanig verschil gaan wij henen.
Zoo spreekt dit ministerie nietpmar het voegt
er liever eenigzins dreigend bij: de kamer zal dan
wetenwat zij het meest in 's lands belang acht.
Er is hier iets onbestemds in de uitdrukking
en dat mogelijk zeer parlementair is, maar dat
stof geeft tot nadenken. Het kabinet geeft den
strijd nog niet op.
BÏNtVlENLANDSCHÊ BTRTGTÊNT
GOES, 5 Maart 1868.
Door het jjonstuimige weder was de aankomst
der Bïollandsche post een paar aren vertraagd.
In de zitting van Dingsdag heeft de minister
van binnenlandsche zaken aan de kamer mede
gedeeld dat de regering het voornemen had
om. vóór 1 Julij hare inzigten omtrent de on
derwijskwestie te doen kennen. Er is daarmede
als het ware weder een uitstel gevraagddat
wel doet zien, hoe men er op bedacht is, om vóór
de gewone verkiezingen moeten geschieden iets
te zeggen maar dat tevens bewijst hoe men
eigenlijk verlegen is met de zaak. die men zoo
gaarne liet, zoo als zij is, maar die men om den
wille eener partij op wier gunst men prijs
steltniet onaangeroerd kan laten. Het is dan
ook reeds gebleken, dat de gegeven verzekering
weinig heeft voldaan en het zal wel naar aan
leiding daarvan zijn dat de heer Heijdenrijck
zijn vertrouwen aan het kabinet heeft ontzegd.
In de zitting der tweede kamer van Woensdag
is door den heer de Bosch Kemper het voorstel
gedaan, om de beraadslagingen over de interpel
latie Thorbecke te sluiten. De kamer heeft ech
ter dat voorstel met 39 tegen 32 stemmen ver
worpen en de discussie voortgezet.
Wij verheugen ons dat de kamer aldus heeft
beslist. Het voorstel Kemper was conciliant
maar zou de zaken slechts voor een tijd in de
doos gestopt hebben. Wil men stabiliteit, dan
niet door den strijd telkens te verdagen, maar
door eenen toestand te voorschijn te roepen
waarin geen noodlottige strijd te duchten is.
De meerderheid, die hier beslist heeft, verdient
opmerking en getuigt, dat de nieuwe kamer niet
aan de verwachting der ministerieele partij be
antwoordt, dat zij bij de ontbinding wel verlo
ren maar niet gewonnen heeft.
De heer Blussé heeft de volgende motie voor
gesteld de kamer, gehoord de inlichtingen der
ministers, is van oordeel, dat geen landsbelang