1868. No. 14.
DIN«SDAG 18 FEBRUARIJ.
55s" Jaargang.
GOESSCHE COURANT.
Be altgave deaer Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Pr||a per kwartaal 1,3.1. fr. p. p. ƒ1,90.
Gewone adverteiitlSn worden a 16 et. de regel geplaatst,
tieboorte», huweiqks- en doodberigten van 1-6 regels
n ƒ1,80, behalve het segelregt.
De inzending van adverlentifn kan geschieden tol vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
De Arnh. Cour. noemde dezer dagen het mi
nisterieel orgaan een blad, waarop de moeije-
lijke taak rust, onhoudbare stellingen ter wille
van onmogelijk geworden ministers te verkon
digen.
Wen behoeft waarlijk geen partijman te zijn,
om met dit oordeel intestemmen. Want al wil
men ook aannemendat hier van geene opge
legde taak sprake kan zijnhet is voor allen
duidelijk, dat het Dagblad in onhoudbare stel
lingen zijn troost zoekt, bij de treurige neder
laag, die zijne voorstanders en vrienden dezer
dagen leden.
Niet om de bron waaruit zij voortkomen
maar om den inhoud der stellingen, brengen wij
er eene ter sprake, die schoon klinkt maar even
onmogelijk in de toepassing is, als geschikt om
de politieke verdeeldheid in ons vaderland aan
te vuren.
Na gezegd te hebben dat thans in ons va
derland de twee groote politieke partijen in
nagenoeg gelijke verhouding tegenover elkander
staan, lezen wij>Wij hebben dit reeds her
haaldelijk betoogd en als het eenige redmiddel
in de gegeven omstandigheden aangewezen, dat
er bezadigdheid van de eene zijde behoorde
plaats te hebbeneenige toenadering van den
anderen kant."
Wij willen er niet op wijzen dat hier van
ééne zijde eene deugd geeischt wordtdie wel
aan beide partijen dient eigen te wezen en dat
het geheel in het midden gelaten wordt, wie
bezadigd moet zijn en wie toenaderen moet.
'tZal wel met opzet zijn, dat bij deze eischen
de partijen niet genoemd werden aan welken
zij ieder in het bijzonder worden gesteld. En
de partijmannen kunnen er elkander op aanzien,
dat zij bezadigd moeten wezen of toenaderen.
Maar eenige toenadering"Wij gissen dat
men hier het oog heeft op de conservatieven
omdat van hunne zijde steeds beweerd wordt
dat de liberalen zulke doldriftige radikalen zijn.
Zij moeten dus bezadigd worden en van hunne
toenadering wordt niet gesproken hetzij men
die niet wenscht of wel haar onmogelijk waant.
Men mag van de conservatieven zoo iets ver
wachten Zij immers waren het die de zaken
tot het uiterste dreven, die van geen vergelijk
weten willen, die zich de redders des lands bij
uitnemendheid wanen en wier naam reeds zou
verloren gaan, wanneer zij iets van hunne mee
ning en opvatting of wil men liever beginsel,
lieten varen.
Zijn zij het -die nu toenaderen moeten dan
is met dezen eisch ook den staf gebroken over
hunne houding tot, op dezen oogenblikdan
wordt hunne halstarrigheid stilzwijgend erkend.
En toch geene anderen kunnen bedoeld zijn,
want wie zou het in de hersenen komen, om die
conservatieve mannen die met zoo rustigen en
vasten gang bet ministerie steunden nu nog
bezadigheid voor te schrijven.
Alzoo een nieuwe hersenschim waarmede men
de menigte komt vleijen. Als de conservatieven
maar wat toegeven, dan zal het wel schikken.
'tKlinkt heerlijk schoon, maar wij vergeten
niet wat de conservatieve partij in en buiten de
kamer verkondigde, toen zij oppositie was. Wij
leven nog onder den indruk van hare hande
lingen in de laatste dagen. Wie zal van die
zijde toenadering verwachten?
Keeren wij de zaak voor een oogenblik om.
Nemen wij aan dat de conservatieven bezadigd
moeten worden en de liberalen toenaderen.
Juist, zegt de een en de ander, zoo moet het
zijn. Die menschen die geen genade hadden
voor eenen minister dien zij niet vertrouwden
die verstokte booswichten die tweemalen in
den hoek werden gezet en telkens weder even
stout te voorschijn kwamen die moeten wat
water in den wijn doen, die moeten wat toe
geven en dan is de zaak gezond.
Waarom, mogen wij wel vragen, moeten zij
juist toegeven, zij, die toch wel evenveel regt
hebben als hunne tegenstanders, om eene over
tuiging te hebben en die bezadigd uittespreken.
Het geldt hier toch niet een verschil van mee
ning over eene enkele zaakwij hebben niet
te doen met het drijven eener partij, om op een
of ander ondergeschikt punt eene bijzondere
opinie te laten gelden; het geldt de vraag:
naar welke beginselen zal ons land worden ge
regeerd?
Nu willen wij gelooven, dat de conservatieve
partij even innig overtuigd is van de deugdelijk
heid harer beginselen als de liberale, dat beide
het in 'slands belang achten om geen stap
daarvan af te wijken, wie moet er dan toch toe
naderen en met opoffering van gegronde over
tuiging een schijnbaren vrede helpen koopen
Men verge dat van geen van beiden. 'tZou
een onedele eisch zijn. Maar men verwachte
het ook niet, tenzij men zich vleijen kan met
het onmogelijke.
En toch, volgens het Dagblad is dat het eenige
redmiddel. Zoo zou de heelmeester tot den man
die met gebroken beenen daar neder ligt, kun
nen zeggen: het eenige redmiddel is, dat gij
naar mijn huis wandeltdaar zal ik u zeker
genezen.
Zoo worden in waarheid onhoudbare stellin
gen verkondigd en waarom Om onmogelijk
geworden ministers te behouden. Alles is ge
oorloofd alles is gewenschtalles uitnemend,
als het maar tot dat doel leidt.
Want er wordt niet gevraagd of het redmid
del ook zou kunnen zijn in het erkennen dat
de liberale partij zoo krachtig in de kamer
vertegenwoordigd, mogelijk meer kans heeft, om
eene bestendige regering te vormen, 'tls nu
eenmaal zeker, dat zij het niet weet en zeker
zou men anders redeneren anders handelen
indien het meer om 's volks belang, minder om
het eigenbelang der tegenwoordige ministers te
doen was.
Zoo is het redmiddel door het Dagblad aan
gewezen nog minder te schatten dan de zalf
van Holloway. Met deze laatste kan de patient
nog iets hopenals hij een goed geloof heeft,
met het Haagsche redmiddel is zelfs de hoop
eene onmogelijkheid.
Doch gesteld al eensdat de twee groote
partijen, in nagenoeg gelijke verhouding tegen
over elkander geplaatst, dat redmiddel aangre
pen en heel bezadigd tot elkander naderden
gesteld, dat door die modder-methode op het
Binnenhof een lieflijken vrede gesloten werd T
zou dan het volk zich gered achten omdat
beide partijen iets hadden opgeofferd van de
waarheid waarvoor zij gestreden hebbenzou
eene regering stabiel kunnen zijnwier grond
slag verloochening van beginselen is?
De tijd ligt nog niet zoo ver achter ons
waarin van het ministerie steeds gesproken werd,
als van eene collectie specialiteiten, zoo als Ne
derland nog nimmer aan het roer had gezien.
De eene minister werd al hooger verheven dan
de andere en het scheen wel vreemd, dat men
nu eerst die talenten had ontdekt, waarvan de
omvang en rijkdom toch boven alle bedenking
verheven waren.
Er waren die van overdrijving spraken en al
gingen ze niet allen zoover, dat ze de bekwaam
heid der ministers in twijfel trokkentoch
meenden zij, dat er nog geen grond was, om te
spreken van onmiskenbare voortreffelijkheid
waar die no zou moeten blijken.
Het antwoord daarop was smaad en hoon
voor de twijfelaars en nieuwe loftuitingen op
de reeds zoo hoog geroemden, die in ieder geval
meer bewijzen van stoutheid dan van bekwaam
heid gaven.
En thans? Naauwelijks gelooft men zijne
oogenthans lezen wij op dezelfde bladzijden,
waarop vroeger de lofliederen geschreven wer
den: »het ministerie heeft in zijn midden een
minister van finantien, die volkomen berekend
schijnt te zijn voor zijne moeijelijke taak, van
wien men althans met eenig vertrouiven maat
regelen verwacht tot verbetering; een minister
van binnenlandsche zaken, die, voor zooveel men
weet een kundig en eerlijk man is; een minister
van buitenlandsche zaken wien nooit met eenigen
grond werd te laste gelegd, dat hij voorgangers
bekladde om eigen baan schoon te vegen?"
Wat merkbare daling in toon, wat ommekeer