1868. No. 5. VRIJDAG 17 JANUARIJ. 55"e Jaargang. Im BINNENLANDSCHE BERIGTEN. A L-T*1 /^3i f GOGSSGHE COIIRAIVT. De uitgave dexer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen- Prys per kwartaal 1,35, fr. p. p. ƒ1,90. Oewone advertentiën worden a 16 et. de regel geplaatst. Geboorte», huwelijks- en doodberigten van 1-6 regels a 1,30 behalve het zegeiregt. De Inzending tan adverientlën kan geschieden tot róór drie uren des namiddags op den dag der uitgave. De Courant van a. s. Ilingsdag zal in plaats van SKaandag avond eerst des Dingsdags worden uitgegeven. De in zending van advertentien enz blijft bepaald tot jflaandag namiddag 3 uren. Bels.on<Air aïiliigcii, De BURGEMEESTER van GOES, gelet op de 2de alinea van art. 7 der wet van den 4 Julij 1850 (Staatsblad no. 37), tot regeling van het KIESREGT en de benoeming van afgevaardigden ter EERSTE en TWEEDE KAMER der STATEN-GENERAAL, noodigt de ingezetenen dezer gemeente uit omindien zij elders in de directe belastingen zijn aangeslagen, daarvan vóór den 15 Pebruarij eerstkomende ter se cretarie der gemeente te doen blijken. Gedaan te Goes, den 16 Januarij 1868. De Burgemeester voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. DE BURGEMEESTER VAN GOES, maakt de ingezetenen dezer gemeente bekend Dat het kohier no. 5 der PERSONELE BELAS TING, over het dienstjaar 1867/68, op den 30 De cember 1867 door den heer commissaris des konings in deze provincie executoir verklaardop heden ter invordering aan den ontvanger van 's rijks belastin gen gezonden is. En opdat niemand hieromtrent onwetendheid voor wende, zal deze worden afgekondigd op de gebrui kelijke wijze. Gedaan te Goes, den 16 Jannarij 1868. De Burgemeester voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De heer dr. Jonckbloet, laatstelijk lid van de nu weder ontbonden kamer, heeft eene brochure uitgegeven onder den titel»het kabinet van Zuijlen"waarvan het hoofddoel is, »te doen uitkomen dat de schuld der bestaande spanning alleen bij de regering geensins bij de vertegen woordiging ligt". Het kalm en bezadigd, op feiten gegrond en door aanhaling der woorden van de staatslieden van den dag bevestigd betoog komt juist ter snede, om het denkbeeld te bestrijden, dat men de oorzaak der gebeurtenissen van den laatsten tijd de kamer-ontbindingen en de agitatie die daaruit voortvloeideuitsluitend op rekening van het meerendeel der volksvertegenwoordiging zou moeten schrijven. Dat denkbeeld wordt van zekere zijde op den voorgrond gezet, op allerlei wijze geëxploiteerd, om daardoor op de verkiezingen invloed uit te oefenen en ware het mogelijk de kamer te be volken met leden, wier zelfstandigheid in den wil van de ministers opgaat. Wij kunnen slechts eene zeer oppervlakkige schets van die brochure geven en haar verder aan allen ter lezing aanbevelenmaar meenen toch eqn en ander daaruit kortelijk te moeten releveren. Op den voorgrond stelt de schrijver, dat de graaf van Zuijlen zelf in der tijd er op heeft aangedrongen om voor de natie goed te doen uitkomen, dat de schuld der magteloosheid van de regering bij deze en niet bij de kamer moest worden gezocht; dat hij de onmogelijkheid van het toen bestaande ministerie (in 1861) afleidde uit de heterogene bestanddeelen waaruit het was zamengesteld dat het kabinet struikelde over beginselen en terugdeinsde voor de gevolgen zijner politieke geloofsbelijdenis. Wat de edele graaf toen sprak tegen zijne politieke tegen standers, past volkomen op het ministerie dat thans zich met geweld zoekt staande,te houden. Om het bewijs daarvan te leveren gaat de heer Jonckbloet het tegenwoordig kabinet op zijne kronkelpaden en sluipwegen na, brengt deszelfs zedelijkheid voor de regtbank der openbare mee ning en bewijst uit de geschiedenis van dat kabinet zelvedat het uit dit geding niet triomfantelijk te voorschijn komen kan." Daartoe wordt, met eenvoudige voorstelling van de feiten, die voor ieder open liggen, aan gewezen »dat de houding der formeerders van dit kabinet, van den beginne af aan, reeds voor zijn optreden uiterst dubbelzinnig is ge weest" hoe het zich in de koloniale kwestie door eene onwaardige houdingdoor allerlei mystificatie heeft onderscheiden; hoe het, voor gevende aan het koloniaal programma bij zijn optreden gegevengetrouw te blijven niet anders dan onbestemdheid en verwarring be vorderde. Het slot der uitvoerige herinnering van dit alles, leidt den schrijver tot de gevolg trekking, dat de gedragslijn van het ministerie voor den koning en de natiedie beiden mis leid werden niet te regtvaardigen is. Vervolgens worden wij bepaald bij het be treurenswaardige geschil van meening, dat om trent de onderwijs-kwestie in het kabinet voortdurend heeft geheerscht, niettegenstaande de ministers herhaaldelijk verzekerden op dit punt eenstemmig te denken. De minister van Zuijlendie de practiscfle --beginselen van den heer Groen zooveel mogelijk in de hand wilde werkenverklaarde op een ander oogenblik dat hij noch zijne ambtgenooten eene herzie ning der grondwet bedoelden op dit punt en dat hij in het kabinet getreden wasom met meer vrucht zijne denkbeelden omtrent het on derwijs te kunnen voorstaan, terwijl hij weder op anderen tijd verklaarde aan de zijde van den heer Heemskerk te staan diemen wist het geheel anders over het onderwijs dacht. De .schrijver doet dan ook teregt uitkomen, dat het kabinet in den loop van 1867 van vlag veran derde en alle reden gaf, om aan zijne opregt- heid, hoe ook in woorden verzekerd, te twij felen en dat nog zooveel te meeromdat het, ondanks alles wat het wel deed en niet deed, om de zaken vooreerst in statu quo te laten nog bij de sluitingsrede kwam zeggen; »met grond mogt men hopendat de behandeling van het belangrijke vraagstuk omtrent de lagere school tot eene voldoende oplossing zou hebben geleid". Eindelijk wordt de jongste kamer-ontbinding in hare aanleiding besproken. Moge daarbij slechts herhaald zijn, wat in den laatsten tijd menigmalen besproken werd, de heer Jonckbloet heeft de onjuisthedendie ten laste van graaf van Zuijlen komen op die wijze in het licht gesteld, dat men voor de waarheid willens blind moet zijn om niet met hem intestemmen. De natie is hem dank verschuldigd voor de rondborstigheidwaarmede hij ook het geëer biedigd hoofd van den staatblijkbaar niet vol ledig door zijne raadslieden ingelicht, de ge- heele waarheid doet hooren en zij vereenigt zich met den wenschdat de inhoud van het waarlijk bondig geschrift door allen in gemoede2" lijlre overweging worde genomen. Bij wijze van toegift heeft de heer Jonckbloet ook nog een en ander herinnerd uit de rede voeringen van den tegenwoordigen minister Wintgens, en met diens eigen woorden aange toond, dat hij handelingen, als van dit kabinet, steeds heeft afgekeurd; dat bij het doodvonnis uitsprak over ministerien gelijk aan dat waarin hij zelf zitting nam. En hoogst opmerkens waardig is vooraldat dezelfde heer Wintgens eenmaal waarschuwde voor het gevaar van een toestand, die nu door het ministerie in het leven werd geroepen als hij zeidedie toe stand is in hooge mate verderfelijk. Hij is verderfelijk voor het gezag, laat ik ronduit zeg gen voor het koninklijk gezag en voor het ge zag in 's konings naam uitgeoefend door het kabinet. Hij is verderfelijk voor de vertegen woordiging voor de natie in hare teederste belangen. In dien toestand is het oppervlakkig publiek alligt geneigd, om hetgeen er verkeerd geboren wordt, uit dien toestand aan de ver tegenwoordiging te wijten om te zeggende vertegenwoordiging is de schuld van alles, zij is de oorzaakdat er niets tot stand wordt gebragt. Dat is het gevaar van dien toestand. Ook wij zeggen: »de Natie behartige zijne raadgeving." GOES, 16 Januarij 1868. De belgische Moniteur bevat het traktaat, waarvan de uitwisseling der ratificatien den 24sten december te 's Gravenhage heeft plaats gehad, tusschen Belgie en Nederland gesloten, betreffende de aansluiting der belgische spoor- weglijnen aan de nederlandsche. De vier lijnen zijnSint-Nikolaas-Neuzen, Gend-SluiskilHas selt-Eindhoven en Turnhout-Tilburg.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1868 | | pagina 1