1867. 1868, No. 3. VRIJDAG 10 J l V ARIJ. 55»K Jaargang. RIJKSTELEGRAAF. -ö^ 4. 4©»*— GOESSGHE CO I RANT. l>e uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, nitgezonderd op feestdagen. Prys per kwartaal 1,55. fr. p. p. f lvOO. De turend,,.g ran adrer,en„en kan ges, Meden ,o, «óór dete „een des nan.tddags op den dag der „„gare. Ingevolge ministerieele beschikkingdd. 30 Dec. jl., no. 277, 6e. afdeeling, is het kantoor alhier op Zondag, Hemelvaartsdag en eersten Kerstdag alleen geopenddes voormiddags van 8 tot 9des namiddags van 1 tot 8 en van 7 tot 9 ure. De Directeur Goes, 9 Januari 1868. OVERTVELD. De geschiedenisde staatkundige vooralvan ons vaderlandin den jare 1867 levert meer dan eene donkere bladzijde op. Wij zien de lichtpun ten niet voorbij, die hier en daar zich voordoen maar men kan ze tellen enover het algemeen zijn het ook maar punten, die op naderend licht doen hopen. Eene magtige hand wil ons terug dringen op den weg, waarop wij sedert eenige ja ren ons zoo gelukkig voorwaarts bewogen; partij zucht bekrompenheid vooroordeelen allerlei afgezanten van het rijk der duisternis zochten ingang te vinden en het diplomatiek beleid on zer regering strekte juist daarhenen, om aan dezen een goed onthaal te bereiden. Nederland schijnt wel in een dier tijdperken van overgang te zijn waarop wij in den aanvang van onsover- zigt doelden, waarin men het goede, dat met zorg en moeite gesticht werdzoekt aftebreken, maar om straks vele handen te zien uitstrekken tot ver wijdering van het gevaar; het kan nog wel wat duren, eer die handen in beweging komen en wie weet door welke treurige ervaringen de ijver, de belangstelling, de ware opvatting van volksgeluk moeten worden opgewekt. Er is andermaal op onzen bodem een kamp tusschen dwang en vrij heid hopen wijdat onS volk toonen zal, zoo veel van den geest van het voorgeslacht bewaard te hebben, dat het zich geen juk laat opleggen, waarover het voor gansch Europa zich zou moe ten schamen. Er was in het afgeloopen jaar wat met dank baarheid moet vermeld worden. Ofschoon onze regering toonde weinig gesenikt te zijn, om door haar beleid alle bezwaren aftewerenwerd toch de vrede bewaard en liet men ons ongemoeid en ongedeerd. Een voorregt te hooger te waar- deeren, omdat, indien niet de mogendheden gunstig over ons hadden gedacht en de om- standighedeil niet hadden medegewerkt, groote rampen ons zeker zouden getroffen hebben. De ongelukkige veepest, die in het jaar 1866 zulke groote verwoestingen aanrigtte en een belang rijk verlies opleverde aan nationaal vermogen, nam gelukkig af en al is zij nog niet geheel geweken, wij zien haar toch, zoo wij hopen, ver dwijnen. De bevolking heeft het langzamerhand leeren inzien, dat er algemeene zamenwerking wezen moest, om de uitbreiding van het kwaad, zooveel mogelijkte voorkomen en waar zij de maatregelen, door de regering beraamd, steunde, konden dezen eenen gewenschten invloed uit oefenen. Wij zijn dankbaardat dit kwaad zoover werd gestuit, maar mogen het niet ont kennen dat de hevigheid en langdurigheid waarmede het woeddeeene zoo belangrijke schadj heeft aangerigt, dat de regering bij hare finanti ele plannen daaraan wel gedachtig mag wezen. De cholera sleepte dit jaar niet zoo vele offers ten grave als in een vorig tijdperk en ook ter bestrijding van deze was er meer eenheid en krachtwaar de ondervinding ge leerd had, dat er veel kan gedaan worden, om dezen geduchten vijand in zijne woede te be lemmeren. Handel, nijverheid, landbouw, zoo vele andere bronnen van bestaan mogten niet allen in gelijke mate bloeijen, ten aanzien van de meesten mag er bij het vtolk dankbare te vredenheid zijn. Mogten wij het evenzeer kunnen zijn met betrekking tot den gang der zaken in het staat- kundige. Maar de regeringdie gedurende het afgeloopen jaar de teugels in handen had, was meer bedacht om door allerlei kronkelingen en wendingen zich zeiven op het kussen te houden, dan om eene krachtige hand te slaan aan de bevordering van 's lauds welvaren en aan de ontwikkeling dier krachten die daarvoor on misbaar zijn. Zoo werd bijv. de toestand onzer finantien nu eens als hopeloosdan weder als voldoende voorgesteldal naar men het noodig keurde om zijn doel te bereiken. Moest eene vorige regering gegispt worden dan had zij de schatkist ledig gemaaktmoesten er milli- oenen zijn voor allerlei rampzalig oorlogstuig, dan was er geld genoeg. Tedere kwestien wer den op den voorgrond gezet of op den achter grond geschovenzooals dit best te pas kwam in het plan van de ministers die hun steun nu eens hier dan weder ginds gingen zoeken. Men zweeg over het onderwijs als men bang was, om te zeggen wat het gezond verstand te zeggen gaf en men liet daaromtrent voor stellen doen, als er wat geschieden moest, om de pruttelende schare te vreden te stellen. De ko loniale kwestie vorderde niets. Men bleef aan een onhoudbaar stelsel zich vastklemmen. En door een en ander nani de ontevredenheid in Indië toe. Wij hadden een jaarlang eene vaste regering, zoo als ons in 1866 werd beloofd met die uitzon dering dat men eenen min ster van koloniën overboord wierp en dat de vastheid verkregen werd, niet door den steun der natie, maar dooi de wanhopende worstelingen der regeringsman nen, die zich met drenkelingenmoed aan hunne zetels vastklampten. Er werd veel gesproken over wetten, die hoog noodig warenmaar er kwam weinig tot stand op dat gebied, dat iets opleverde waarover men zich nu zou kunnen verblijden. Over het geheel kenmerkte zich het jaar door een streven naar teruggangdat ze ker treurige gevolgen zou hebben gehadindien niet zoovele zelfstandige mannen, ook in de ka mer, zich daartegen hadden gewaakt. En nu beginnen wij het jaar zonder verte genwoordiging. De kamer is ontbonden, omdat zij den zin der ministers niet deed en deze wil len liever het volk aan allerlei onzalige twisten prijs gevendan er zelfs maar over denken om hunne plaats [aan anderen interuimen. De laat ste dagen van 1867 gaven een treurig staat kundig comediespel te zien. Het ministerie diende zijn ontslag inhopendedat het niet zou aangenomen worden en dat het de gele genheid krijgen zou, om zich, ware het mo gelijk, te ontslaan van eenige vertegenwoordi gers die den moed hunner overtuiging toond en liever wilden weggezonden worden, ware het ook ten tweedenmale, dan een oogenblik afte- wijken van de gedragslijn, door het volksbelang en hun geweten hun voorgeschreven. Wat de toekomst, na de kamerontbinding, zal opleveren, dat bespreken wij hier niet, maar wij constateren dat het verledene treurige ver schijnselen heeft opgeleverd dat wij achteruit zijn gestuwd en dat eene regering, die ons als de eenig heilaanbrengende werd aangeprezen, niets heeft gedaan dan de agitatie onderhouden, het land nieuwe las!en opgelegd, geene pogin- cen aangewend om 's lands finantien te verbe teren dat zij bedreigd heeft en nog dreigt met wetten o. a. op schutterij en militiewaarvoor het argelooze volk verbaasd terug deinzen zal, als zij eenmaal door deze regering worden door gedreven. Er was en is bij de regering een streven naar gezag, waarvoor alles bukken moet, waarbij geen spoor van zelfstandige ontwikkeling meer overblijft en dat, al vaardigt het geene bloedplakaten uit, in den letterlijken zin, ons toch denken doet aan den tijd, toen men sidderde om één woord te spreken, dat niet door de overheerschers vooraf was toegelaten. In het tegenwoordig oogenblik vooral is het noodig het volk in herinnering te brengen, dat wij aan de regering niets te danken hebben dan de groote woorden, waarmede zij gewaagt van wat zij meent te hebbengedaan of wat zij denkt te kunnen doen. Het is te hopen, dat de terugblikdie wijsheid leeren zaldie nu zoo noodig is, om met verstand in de behoefte te voorzien. Mogelijk duurt het nog lang eer men terugkeert in het verlaten spoor en zal er nog veel geleerd moeten worden. Maar laat ons dezen troost behouden, dat het jagen naar een gevreesd uiterste de oogen het eerst opent voor dreigend gevaar; dat de stem van waar heid en regt altijd weerklank vindt; dat de

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1868 | | pagina 1