\fggspmsBSmf 1867. No. 100. DINGSDAG 34 DECEMBER. SJv 54ste Jaargang. *A ■'JBSSo» (iunssciir coebant. De uitgave «lexer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avonduitgezonderd op feestdagen. I'rjjs per hwartaal 1,35. fr. p. p. ƒ1,90. \T! Gewone advertentlCn worden a 15 ct. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-0 regels a ƒ1,30, behalve het zegelregt. De inzending ran adrertenttfn kan geschieden tot róór drte uren des namiddags op den dag der uitgave. Belt-end m altingon. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, brengen bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat: dat de suppletoire kohieren van den hoof- delijken omslag en van de plaatselijke belasting op de HONDEN, over het loopende dienstjaar, gearres teerd door den gemeenteraad den 18 November 11. en door heeren gedeputeerde staten van Zeeland goed gekeurd den 11 dezer, aan den gemeente-ontvanger ter invordering toegezonden zijn; mitsdien ieder be lastingschuldige vermanende, om het deswegens ver schuldigde, ten kantore van voornoemden ontvanger te voldoen. En zal aan deze op de gebruikelijke wijze publi citeit gegeven worden. Gedaan ten raadhuize van Goes, den 21 Decem ber 1867. Burgemeester en wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De secretaris H. C. PILAAR. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, maken bij deze den ingezetenen en verdere belang hebbenden bekenddat volgens circulaire van Z. E. den staatsraad commissaris des konings in de pro vincie Zeeland, van den 23 October 1860, A no. 6588', 3e afdeeling, (provinciaal blad no. 144,) door hen jaarlijks in de maand Januarij, aan de heeren controleur der directe belastingen en van het kadaster in Zeeland en den bewaarder der hypotheken en van het kadaster te Goes, opgaven behooren te worden ingezondenbetrekkelijk Indijking van tegen de zeeof tegen de vrij in zee uilstroomende rivieren liggende buitengrondenont ginning van woeste grondendroogmaking van met boezemwater bezette eigendommenstichting van perceelen, geheele of gedeeltelijke slooping van gebouwen. En noodigen mitsdien een ieder dien het aangaat uit, om hen, door eene tijdige inzending ter secretarie dezer gemeente, uiterlijk op den 15 Jannarij 1868 van de daartoe benoodigde opgaven, voor zooveel deze gemeente betreft, in staat te stellen hieraan zoo volledig mogelijk te voldoenzullende diegenen welke hierin nalatig zijn, zich zeiven de nadeelen te wijten hebben, die daaruit zullen ontstaan. En opdat niemand onwetendheid voorwende, zal deze worden afgekondigd, aangeplakt en geplaatst in de Goessche Courant. Gedaan te Goés, den 21 December 1867. Burgemeester en wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN, De Secretaris, H. C. PILAAR. DE EDELE" GRAAF VAN ZUIJLEN. II. Bij al dat weifelen en draaijenen al dat in en uitpraten komt nu nog, iets wat men bij onbekwame menscben trouwens veelal aan treft eene zoo buitensporige ijdelheid en ge dachte van zich zeiven dat ook daardoor de heer van Zuijlen veel misnoegen geeft en, wat erger is, totaal onvatbaar is voor verstandigen raad. Verschillende blijken zijn hiervan in den laatsten tijd door hem gegeven. Al dadelijk is hij begonnen met op de aanmerkingen van de kamer op zijn regeringsbeleid in het bijna af- geloopen jaar, met eene soort van uittartend zelfvertrouwen te antwoorden, dat hij met ver langen het oogenblik te gemoet zag om bij de openbare beraadslagingen de argumenten te ver nemen waarop het oordeel van sommige leden berustte dat de leiding door hem aan de bui- tenlandsche zaken gegevenstrijdig zoude zijn met de roeping en de belangen van Nederland. Gedurende de beraadslagingen in de kamer sloeg hij zulk een aanmatigenden toon tegen de leden aan, dat, behalve anderen, ook de heer Pijnappel die anders tot de vrienden van het ministerie behoort, daarover openlijk zijne afkeuring heeft uitgesproken. Doch het mooiste staaltje van zijn domme eigenwaan gaf hij, ook dezer dagen, bij de behandeling zijner begrooting. Een der vreemde diplomatenhad hem, om een loopje met hem te nemen, gezegd: »vous avez sauvé la paix de 1'Europe" (gij hebt den Europeschen vrede bewaard) en, dat heeft hij zoo geheel voor goede munt opgenomen, dat hij het in de kamer als een bewijs voor zijn uitmuntend beleid van zaken wilde laten gelden! Doch keeren wij tot de brochure van den heer Cremers terug. Toen het den heer v. Zuijlen onder de kamer debatten hoe langer hoe banger werd en de ééne onhandigheid na de andere aan het licht kwam en sterke afkeuring ondervond, wist hij geen beter middel om zich uit de verlegenheid te reddendan om zijnen voorganger in het bestuur den heer Cremers te bekladden en toen kwam'hij (23 Nov.) met de beschuldiging voor den dag, die wij hiervoren reeds hebben medegedeeldnamelijkdat de stap door den heer Cremers gedaan, tot losmaking van Lim burg van den Duitschen Bond zoo ongunstig was opgenomen, dat er een oorlog met Pruissen van te wachten was. Welken indruk de heer v. Zuijlen daardoor wilde te weeg brengen, blijkt uit een artikel van het ministeriele Dagblad van 's Gravenhage van denzelfden dag, waarin het volgende voorkomt: Reeds dadelijk bleek het »nit de rede des ministers (v. Zuijlen) dat het diplomatiek wanbeleid van den vorigen rninis- »ter van buitenl. zaken CremersNederland »met groote gevaren had bedreigd. Toen de tegenwoordige regering optrad, vond zij eene scherp afkeurende nota van Pruissen over een roekeloozen stap met betrekking tot Limburgs losmaking door den minister Cremers gedaan en de verhouding tusschen Nederland en Pruis- »sen zoo gespannen dat er een wets-ontwerp gereed lag om, ter verdediging van het vader hand twee ligtingen der nationale militie op te roepen »En het gelukte deze regering weldra de welwillende gezindheid van Pruissen te her- winnen, zoodat het niet noodig was onze kin- deren onder de wapenen te roepen, het vader- land in angst en spanning te brengen en van »de schatkist groote offers te vergen. De regering, te edelmoedig naar ons oordeel tegenover hare felle bestokers had tot heden dit gewigtige feit verzwegeneindelijk door zelfverdediging tot spreken verpligt, zal, naar »wij hopen dat feit diepen indruk maken bij »de natie, om haar van de eene zijde dankbaar »te doen zijn jegens een gouvernement, dat de fouten van voorgangers wist te herstellen en >te bedekken" enz. De beschuldiging door den heer van Zuylen tegen zijnen voorganger gerigt, had dus drie ërlei strekking: Er moest uit blijken 1°. dat de vorige mi nister Cremersde zaken had in de war ge stuurd en ons land in gevaar gebragt2°. dat de tegenwoordige minister vZuylenalles weer in orde had gebragt en het gevaar afgewend en 3°. dat de heer v. Zuylen die fout van zijn voor ganger had willen bedekken, maar eerst gespro ken had toen hij tot zelfverdediging daartoe werd genoodzaakt. Wanneer nu iemand u eens vroeg, lezer, wat gij denken zoudt van het karakter van een man, die dergelijke zware beschuldiging tegen zijn afgetreden voorganger inbrengt, wetende, dat zij valsch is en die dat doet geheel noodeloos, zonder eenige aanleiding, en onder de gemoedelijke verzekering, dat hg »niet gaarne, zonder noodzaak, het werk van voorgangers wil berispen." dan zoudt gij die vraag niet beantwoorden maar zeggendat is onmogelijktot zoo iets kan geen minister des konings in staat zijn." En toch zoudt gij u deerlijk vergissen want de heer Cremers bewijst in zijne brochure, dat zoowel de aanlei ding gezocht als de beschuldiging zelve verzon nen is. Vooreerst de aanleiding: »De mi nister" zegt de heer Cremers (p. 17) wil het >doen voorkomen als of hij genoodzaakt wordt tot het doen dezer mededeelingomdat de bestrijders der regering zich steeds beroemen op den stap door mij gedaande verklaring namelijk aan den Duitschen hond over de los- making van Limburg." Vervolgens toont hij aan (p. 18) dat de heer van der Maessen hiertegen dadelijk is opgeko men door te zeggende minister vergist zich »of schijnt mijne bedoeling niet te begrijpen, wanneer hij zegt, dat wij meenen ons te kun nen beroepen op het voorstel door den heer Cremers gedaan. In eene vroegere zitting heb >>ik reeds verklaard die daad van een afgetre- »den minister niet te willen bespreken." (Bij blad pag. 28) Noch deze noch eenig ander spreker in de kamer had een woord tot verde- diging van dien stap gezegd. »Hoe hij ziek/ »dan ook moge wringen, er bestaat geene redeiu »om op nieuw den door mij gedanen stap af

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1867 | | pagina 1