BINNENLANDSCHE BERIGTEN.
'Wordt de inhoud dier brieven van minder
gewigt, bewijzen zij minder tegen den minister,
al heeft de kamer er op onregelmatige wijze
kennis van gekregen Teregt zeide de heer
Stieltjes: »of wij die brieven op straat hadden
gevonden, of ons die over de post waren toe
gezonden, of wel of ons d e op eene andere
wijze waren kenbaar gemaakt, doet niets ter
»zake. Wij moeten letten op den inhoudzoo
is het.
En men interpretere de handelwijze van den
heer Cremers zoo ongunstig mogelijk, wat is dat
in vergelijking met de handelwijze van den heer
van Zuijlendie er door aan het licht kwam
En wordt daardoor het oordeeldat de kamer
over den minister velde ook maar voor het
geringste deel onjuist of onbillijk?
Aan dit middel om de volksmeening op een
dwaalspoor te brengen heeft de regering, we
erkennen het gaarne geen schuld. Althans
niet regtstreeks. Maar, even als in de twee voor
gaande punten is toch ook hier weder uit eene
daad der regering, als het ware de kiem voort
gesproten van een denkbeelddat in handen
der ministeriële pers spoedig tot reusachtige ont
wikkeling is gekomen. De opeisching namelijk
van de brieven van den heer Cremers door den
heer Heemskerkin zijne kwaliteit van minister
van justitie, in de volle kamer, was zeker zeer
geschikt om aan het bezit van die brieven een
waas van misdadigheid te geven dat nooit na
laat bij het volk indruk te maken. En waar
lijk, zoo dwaas is de heer Heemskerkdie altijd
regterlijke betrekkingen heeft bekleed, toch niet,
dat hij niet zoude wetendat de tweede kamer
geene regtzaal iswaarin geschillen over eigen
dom worden bepleit! Zijn onmiddellijk berus
ten in de weigering van den president om de
brieven aan hem aftegevenwettigt dan ook
volkomen het vermoeden, dat door de opeisching
het doel was bereikt en dat het den heer Heems
kerk veel minder om de brieven zelve, dan om
den indruk dien die opeisching noodwendig
naar buiten moest maken, is te doen geweest.
- GOES, 5 December 1S67.
De Staats-Courant deelt het volgende mede:
Bij kabinetsbrief van den 1 dezer heeft het
den koning behaagd aan de heeren ministers
in antwoord op hun gemeenschappelijk rapport
van den 26 November jl. te kennen te doen
geven dat Z. M. niet wenscht op het daarbij
gedane verzoek oin ontslag eene beslissing te
nemenvóór dat de beraadslagingen in de
staten-generaal over de ingediende en thans
daar aanhangige crediet-wetten zijn afgeloopen.
In de memorie van antwoord op het voorloo-
pig verslag over de nota van wijziging in het
wetsontwerp tot vaststelling van de begrooting
voor Hoofstuk V der Staatsbegrooting voor 1868,
geeft de minister van Binnenlandsche zaken
te kennenzooveel mogelijk gevolg te hebben
gegeven aan hetgeen uit het Verslag gebleken
is het verlangen van de meerderheid der Ka
mer te zijn, door uit de voorloopige begrootin
gen eenige posten te verwijderen, welke niet
in de begrooting voor 1867 voorkomen.
De Minister veroorlooft zich daarbij de be
tuiging, dat deze wijziging in het wetsontwerp
alleen wordt gebragt in het belang van het
gemeen overleg met de Kamer in de tegen
woordige exceptionele omstandighedenen dat
zijne overtuiging omtrent de noodzakelijkheid
en nuttigheid der voorgedragen posten geene
verandering heeft ondergaan.
Per telegraaf.) In de zitting van heden is door de
Tweede Kamer de credietwet voor binnenlandsche za
ken en begrooting staatsspoorwegen met algemeene
stemmen aangenomen.
Omtrent, de ministeriële krisis wordt ons dd.
2 dézer uit 's Gravenhage het volgende mede
gedeeld: Zoo als bekendis, heeft Z. M. de
heeren van Zuylen en Heemskerk laastleden
donderdag op het Loo ontvangen. Nadat beide
ministers den toestand hadden uiteengezet moet
Z. M. hun te kennen gegeven hebben dat hij
den stand van zaken rijpelijk zou overwegen
en na zijne terugkomst een besluit zou nemen,
terwijl inmiddels de kredietwetten door de
kamer konden worden vastgeseld. In kan ten
stelligste verzekeren dat het geruchtvan den
kant der cottrie van het Dagblad alom en
vooral in den Haag verspreidalsof de ont
binding der tweede kamer zeker zou zijn, al-
zoo geheel ongegrond is, daar Z. M. zelf
uitdrukkelijk verlangd heeft vooralsnog geene
definitive beslissing te nemen. Eveneens kan ik
u mededeelen dat de heer Heemskerk zich po
sitief tegen eene kamerontbinding heeft ver
klaard en aan Z. M. zijne gronden daarvoor
heeft uiteengezet; de ministers van finanticn
en van oorlog zijn de voornaamste en ijve
rigste drijvers voor eene ontbinding, waar
schijnlijk omdat zij de o/ertuiging hebben dat
hunne begrootingen evenmin als die van bui-
tenlandsche zaken eene meerderheid zullen
kunnen verwerven. Arnh. Caur.
Het Dagbladdat als het eens door den vang
is, alles door elkander radoteert, en alles van zijne
gading acht, indien er maar goed in gescholden
wordtverklaart in één en het zelfde nommer
(van 30 Eov.) volkomen in te stemmen met
l'Ami du Limburgdat de batterijen van het
radicalisme alleen gerigt waren op graaf van
Zuijlen en graaf Schimmelpenninck en dat de
kamer de andere titularissen wenschte te be
houden" en tevens met het Utrechtsche Dagblad
dat daarentegen doch met dezelfde suffisance ver
kondigt, dat de meerderheid der vertegenwoor-
diging voor een groot deel toegeeft aan zijn lust
Om ministerien omver te werpen ten einde zoo
veel mogelijk leden kans mogten krijgen, ook
eens eene portefeuille te vermeesteren!
O die goede Hagenaars!
In de zitting der Belgische Kamer van 27
Nov. heeft de minister Rogier verklaard, dat
hij tevreden is met de verklaring, dat Neder
land zich verantwoordelijk stelt voor de door de
afdamming van de Schelde veroorzaakte of nog
te veroorzaken schade.
Men zendt ons ter plaatsing:
Op 28 November, in de algemeene zitting
der ingelanden van den polder van Lillo, onder
het voorzitterschap van M. Jac. de A eef, heeft
men wijdloopig gehandeld over het verlioogen
der zeedijken alhier, sedert de indijking der
Ooster-Schelde te Bath. Het benoemen eener"
bijzondere commissie, om na te zien of er reden
bestaat de dijken te verhoogen, is verworpen
geweest, op de aanmerking van den advokaat
Mertens, welke deed zien dat, in geval er de
noodzakelijkheid van bevonden werd, de mi
nister zich zou haasten eene algemeene verhoo
ging te bevelen op de beide oevers der Schelde,
gelijk onder de Nederlandsche regering in 1825
gepleegd is De redevoering door M. Rogier
deze week in de kamers uitgesprokendoet ons
vragen door welk der beide landen deze onkos
ten zouden moeten gedragen wordenZeker niet
door de ingelandendie reeds te zwaar belast
zijn en gansch vreemd aan de afdamming zijn.
Reeds meermalen werd de aanmerking ge
maakt dat de prijs van het gas tp dezer stede,
in evenredigheid met dien in andere plaatsen,
zeer hoog staat en heeft dan ook bij eenigen
het gas voor petroleum plaats gemaakt. Thans
circuleert onder de burgerij een adres ten einde
gezamenliik bij de maatschappij op vermindering
aan te dringen en geen gunstig antwoord erlan
gende, maatregelen te nemen om op andere goed-
koopere wijze in hunne verlichting te voorzien.
Van verschillende zijden zendt men ons be-
rigten aangaande het noodweer in den voor
avond van Zondag jl. De storm heeft aan onze
zeeweringen groote schade veroorzaakt en
stuwde het water tot 1 el 94 boven gewoon
hoogwater pjjl tot aan en boven de kruinen der
dijken. De schade aaD den 2den Engelschen
polder bedraagt menige duizende guldens, ter
wijl men zich nog verwondert dat de dijk niet
in zijn geheel is weggeslagen, op verscheidene
ellen lengte kou men niet meer dan 7 a 8
palmen in de breedte meten bij eene her
haling van dit onstuimige weder had men dan
ook niets meer van den polder weer gevonden.
Nog wordt ons medegedeeld, dat, toen Zon
dag avond het waterzoo hoog stond, dat het over
den dijk van den Stroodorpe-polder liep, men er
op bedacht was om dein de dijken voorden spoor
weg gemaakte doorsnijdingen met de daartoe
aanwezige schotbalk n te sluiten, doch dat nie
mand de bergplaats der sleutels kende. Gelukkig
bleek later de voorzorg onnoodig, maar wensche-
lijk is het dat er in voorzien worde.
Latere berigten deelen mede, dat de storm niet alleen
groote schade heeft veroorzaakt, maar ook menschen-
levens heeft gekost.
Men schrijft ons daarover uit Bath:
Den 1 Dec. lag op onze reede ten anker J. B. Ceu-
lemans, voerende het Belgische schip Theresia Josepha,
met eene lading zinksteen. Nadat het den geheelen dag
gestormd had, brak omtrent fi uur des avonds iets van
het vaartuig, zoodat het oogenblikkelijk zonk. De op
varenden waren: J B. Ceulemans, de knechts E. Per-
straeten en C. lalboorn, benevens de dochter van den
schipper. Toen het schip naar de diepte zonk lag het
17jarig meisje nog te bed; men riep haar, zoodat zij nog
bij tijds op het dek was. Geene gelegenheid vindende om
de roeiboot te krijgen, sprong het meisje op den rug van
den knecht Perstraeten, die gelukkig een stuk hout
(mergel waar het luik op lag) vast kreeg en zooveel tegen
woordigheid van geest bezat om dit tusschen zijn lederen
gordel te steken en al zwemmende te trachten land te be
reiken. Herhaaldelijk naar beneden gezonken verloor
genoemde knecht geen oogenblik zijn bewustzijn, doch
het meisje kon na 1 Vi uur met de baren der zee gewor
steld te hebben het niet langer uithouden en verdween
in de diepte. Jammer was zulks daar genoemde knecht
geen 2 minuten daarna den steenen dam bereikte, tegen
welken bij was geworpen. Na tweemaal tegen denzelven
te zijn geslagen, gelukte bet hein er op te komen en voort
kruipende over den steenen dam, den dijk tot aan het
rijksgebouw te ber iken. Zijn gekerm en geklaag werd
gek ord door den rijks-ontvanger J. Kleinman, die hem
dadelijk binnen hielp en eene hulp verleende, waarvoor
allen lof den heer Kleinman en zijne geheele familie'toe-
komt. Oogenblikkelijk werd om den heer tan den Brink
gezonden, als zijnde de expediteur van den schipper Ceu
lemans. Nadat ook deze alles in het werk stelde om de
knecht te helpen, verhaalde deze dat alles verdronken
was. De heer burgemeester Windhorst stelde inmiddels
zijnen onderhebbenden ambtenaar aan, om toezigt te
houden op de goederen die aan den wal kwamen drijven,
terwijl hij in persoon tot 12 uur'suachts de wacht hield
om orde op de zaak te stellen. Dhr. controleur Tissot v.
Patot, mede ter hulp gesneld, gelastte oogenblikkelijk
aan zijne onderhebbende roeijers, als: de kwartiermees
ter F. Sweighart en de roeijers J. Barendrecht, W. van
der PeldeG. ztndrée, L. Bos en M. van Pelt, om hunne
sloepen in gereedheid te houden, dewijl men meende
nog altijd op de reede hulp te hooreri roepen, doch
ofschoon de controleur in persoon wilde mede gaan om
zijne ambtenaren aan te wakkeren, maakte de zware
storm en hevige wind het onmogelijk om de plaats des
onheils te bereiken.
Het schip was omstreeks 6 uren gezonkenen de
knecht Perstraeten 1uur daarna aan wal gespoeld
men moest nu tot ruim 9'/2 uur wachteu, toen er (altijd
met levensgevaar) uitzigt bestond om met de sloep
bemand met bovengenoemde roeijershet schip te
bereikendoch keerde na een uur zwalkens op de
baren, onverrigterzake terug. De controleur, die in
middels het strand was langs geloopen, had nog een
stille stem gehoord en spoorde nogmaals aan om te
trachten den ongelukkige of ongelukkigen te redden
als met den vinger aanwijzende op welke hoogte het
vaartuig moest leggen. Met onvermoeiden ijver roeiden
onze zes onverschrokkenen weder met levensgevaar
op die plaats toe, Thans diende hun het geluk en von
den zij in de raast doodclijk afgemat de andere knecht,
genaamd C. Talloorn. Het gevaar was, zoo wegens de
wind als duisternis groot, doch met kloek beleid ont
ging men schier tastende de boot en giek der gezonkene
schuit, welke men niet kon zien, en redde de knecht.
Tot tweemalen werd later de sloep op de boot geslagen,
doch kwam eindelijk gelukkig met den schipbreukeling
aan wal. Met levendige vreugde werden zij begroet,
doch vernam men tevens de droevige tijding, dat de
schipper, na bijna 20 minuten in het wand te hebben
gehangen, verdronken «as. Vader en dochter hadden
alzoo hun graf in de golven gevonden, de knecht werd
door dhr. van den Brink ir. een logement gebragt, waar
hij ook van het noodige voorzien werd. Beide knechts
zijn ongedeerd.
Heden den 3 is men begonnen de tuigage afteneme»,
zullende het. schip later .xyorden geligt