1867. No. 94. D1NGSDAG 3 DECEMBER. 54"e Jaargang. VOLKSMISLEIDING. -SS3- 4. iTjW-fA 4 GOESSCHE COURANT. De uitgave dexer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Pry* per kwartaal 1,55. fr. p. p. ƒ1,#©. Gewone advertentie» worden a 15 ct. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-9 regels a f 1,2O behalve bet zegelregt. De inzending ran adverieniiën kan geschieden tol vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave i. Toen wij ons voorgaand opstel besloten met den wensch, dat het Nederlandsche volk, al vorens zich op nieuw, even als ten vorigen jare, tegen zijne vertegenwoordigers te laten opruijen, vooraf naauwkeurig mogt onderzoekenaan wien de schuld van de bestaande crisis op po litiek gebied moet geweten worden, aan de kamer of aan het ministerie, hadden wij reeds een voor gevoel van de dingen die komen zouden. Want in de daadde volksmisleiding is reeds in vollen gang. Naauwelijks was het berigt der afstemming van de begrooting van buitenland- sche zaken algemeen verspreidof de ministe riele couranten zijn opgevuld met zulk eene menigte van de grofste smaadredenen en laag- hartigste beschuldigingen tegen de Tweede Ka mer der Staten-Gen er aal gerigtdat men eerder zou wanen, dat ze de eene of andere oproerige en revolutionaire club goldendan het hoogste collegie van staat, de meest nationale onzer grondwettige instellingen. Het is een treurig verschijnseldat bij de ministerielen de partij haat tot zulk eene partij woede is overgeslagendat zijom eenen mi nister van hunne partij te redden uit de netten van inconsequentie en onopregtheid waarin hij zich zelf verward heeft, zich niet ontzien, om het prestige van onze Staten-Generaal van alle kanten te ondermijnenop het gevaar af van met hare tegenpartijonder de puinhoopen te worden bedolven. Want ofschoon haar hoon en smaad uitsluitend betreffen die leden der tweede kamer, die zich verstouten zelfstandig te zijn en wars van alle slaafsche onderwerping aan hen die tijdelijk het gezag in handen hebben, de gebreken en tekortkomingen van het tegen woordig ministerie in te zien en openlijk afte keuren, niemand zal zoo verblind zijn, om niet in te zien, dat men niet dagelijks een deel der vertegenwoordiging in minachting en discrediet kan brengenzonder tevens de geheele instel ling in haren hartader aan te tasten. De mi nisterielen mogen het wel bedenkendat zij een gevaarlijk spel spelen; het gebruik van derge lijke wapenen "gaat een tijdlang goed, maar eenmaal komt de tijdwaarin onedele wape nen juist hem kwetsendie er het meeste ge bruik van heeft gemaakt. En, nu mogen zij met snoevenden overmoed door middel van hun orgaan de liberalen toeroepen: »Pas op, de kruik gaat zoolang te water tot zij eindelijk berst de tijd zou wel eens kunnen leeren dat er ten gevolge van zulk wroeten in eigen ingewanden, ook nog andere kruiken zijndie bersten kunnen en dan zou berouw wel eens te laat kunnen komen. En wat is er nu eigenlijk gebeurd, om zoo veel geraas en getier te kunnen wettigen? Na eene discussie, die in grondigheid, waar digheid en bezadigdheid uitmuntte, heeft de tweede kamer door verwerping van zijn budget, te kennen gegeven in het beleid van den mi nister van Zuylen geen vertrouwen te stellen zij deed dit na kalm overleg, na de doorwrochte redevoeringen te hebben gehoord van de heeren Godefroivan der Maesen en Thorbeckeen na den minister herhaaldelijk in zijne verdediging te hebben gehoord. Wat is hierop met grond aan te merken? Is het een zoo buitengewoon verschijnsel, dat eene begrooting wordt afgestemdomdat de ver tegenwoordiging den betrokken minister de lei ding van 's lands zaken niet langer toever trouwt? Zijn de liberale ministers Uhlenbeck en van der Maesen ook niet door de afstemming van hun budget tot aftreden genoodzaakt? Dat deden zij die thans van de afstemming van de begrooting van den graaf van Zuylen zulk een misdaad maken. Heeft men toen ook het land doen weergalmen van kreten van verontwaar diging," van »diep geschokte gemoederen," van »porte-feuille-jagt," van ontverAitwoordeiijke roekeloosheid" en dergelijken bombast, waar mede thans de ministeriele bladen zijn opge vuld? De minister 'Uhlenbeck werd opgevolgd door den heer van de Putte en de minister van der Maesen door den heer Cremersen alles ging rustig zijnen gang, zonder dat er van de libe rale zijde eenige poging werd aangewendom het land in rep en roer te brengen gelijk thans. In de eerste plaats maakt de regering zelve zich hieraan schuldig door in plaats van den minister van buitenlandsche zaken door een an der te vervangen, van de afstemming zijner begrooting eene zoogenaamde kabinetskwestie te maken en gezamenlijk haar ontslag te vra gen. Of dat ontslag vragen ernstig gemeend is, zal de tijd leeren maar zeker is hetdat de ministers door het lot van het geheele kabinet aan dat van den graaf v. Zuylen te verbinden, eene crisis hebben doen ontstaanwaarvoor niet de minste aanleiding bestond. Het moet nu den schijn hebben alsof de ministers de slagt- offers zijn van hunne begrippen van homoge- nëiteit, doch het is duidelijkdat dit slechts een voorwendsel is. Het ministerie is opgetre den niet om eene netelige kwestie op het ge bied der buitenlandsche zaken, maar om de koloniale kwestie op te lossende koloniale kwes- tift was eene kabinetszaak, even als bij het ministerie v. Bosse—v. d. Puttedat dan ook zoodra het scheen daarin niet tot wederzijdsch genoegen te kunnen slagen, onmiddellijk de teugels van het bewind nederlegde. Toen dus de heer Mijerdie door den koning tot mi nister van koloniën was benoemd, omdat hij door graaf van Zuylen aan Z. M. was voorge steld als den eenigen manin staat de koloniale kwestie tot oplossing te brengenuit het mi nisterie tradzonder in het minst de hem door den koning opgedragen last ten uitvoer te bren gen, of er zelfs maar aan te beginnen, toen reeds was het oogenblik daar geweest voor het kabinet, om in zijn geheel aftetreden. Maar zeker had het dit moeten doen, toen de minis ter van koloniën Trakranenna zijne mislukte pogingom eene wet op de erfpachten in zij nen geest aangenomen te zien, tot aftreden werd genoodzaakt. Want nog eens: de kolo niale kwestie, was de hoofdroeping van het kabinet. En toch bleven de overige ministers bedaard hunne zetels behouden en de derde minister van koloniën, de heer Hasselman, trad in zijne plaats op, zonder dat die aanhoudende wisselingen het ministerie in het minst sche nen te deren. En waarom, vragen wij, dan nu die gemeen schappelijke aftreding van al de ministers, nu er geen enkel regeringsbeginsel in het spel is, maar het eenvoudig de meerdere of mindere mate van vertrouwen geldt in den persoon van een der ministers te stellen? Met aandrang bevelen wjj de overweging van deze vraag bij het denkend gedeelte der natie aanen wij twijfelen niet of ieder zal voor zich spoedig het antwoord gevonden heb ben dat ons voor den geest zweeftdoch dat wij hier niet willen uitspreken. Zooveel is echter zeker, dat, óf de aftreding van het gansche kabinet is het gevolg van een gevoel van onmagt om de verdere begrootings- discussien te doorstaan en het bestuur langer in handen te houden, óf die collectieve aftreding is eene door niets geregtvaardigde politieke behen digheid tengevolge waarvan het land in op schudding wordt gebragt en de gelegenheid geopendom andermaal de aandacht van de ware oorzaak van den politieken toestand af te leiden en op nieuw voedsel te geven aan den waan dat met die tweede kamer geene rege ring mogelijk is. Noch in het eene noch in het andere geval kan er eenige grond bestaan om dit kabinet tegenover de kamer in bescher ming te nemen. BINNENLA1MDSCHE BERICTEN. GOES, 2 December 1867. In de zitting der tweede kamer van 11. Dingg- dag heeft de minister van Buitenl. Zaken op het bureau van den President ter inzage van de leden nedergelegd, een extract van een brief van onzen gezant te Berlijn, dd. 1 junij 1866. Het Dagbladdit feit mededeelendelaat er met gehuichelden eenvoud opvolgen: Waarom

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1867 | | pagina 1