DINGSDAG 16 JULIJ. Jaargang, MIDDELBAAR ONDERWIJS. WEEZEN-VERZORGïNGr. 1867. N». 54. 8 «•BSSlIfBB Cl!3 K tVI. 2)e uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Oonderdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal f 2,35. fr. p. p. ƒ1,90. Gewone advertentiën worden a 15 et. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelyks- en doodberigten van 1-6 regels a 2,SO, behalve het zegelregt. tie inzending ran advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren ties namiddags op tien dag der uitgave BURGEMEESTEE en WETHOUDERS van GOES, brengen ter kennis van de belanghebbenden dat de Overgangs-Examens der leerlingen van de Hoogere Burgerschool in het openbaar zullen gehouden worden op Dingsdog, Woensdag en Donder dag den lfi, 17 en 18en dezer maand, telkens van 9 tot 4 uren, en dat de Toelatliigs-BSxameus van leerlingen der Hoogere Burgerschool en Burger avondschool zullen aanvangen op Vrijdag den 19 dezer maand mede des voormiddags te 9 ure allen in bet gebouw der Hoogere Burgerschool. Gedaan te Goes, den 11 Julij 1867. Burgemeester en wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris H. C. PILAAR. jO©lSL©13LCa.l33' dlSlJ-ïlS'. DE BURGEMEESTER VAN GOES, brengt bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat Dat het primitief kohier van het PERSONEEL voor deze gemeente, over het dienstjaar 18671868, be kleed met alle formaliteiten bij de wet gevorderd op heden ter invordering is gesteld in handen van den ontvanger dier belastingen binnen deze gemeente. Gedaan ten raadhuize van Goes, den 13 Julij 1867. De Burgemeester voornoemd, M. P'. BLAAUBEEN. Een minister van koloniën is niet te vinden! Reeds zoovele dagenzegt menis er gezocht en niemand der uitverkorenen wil de last op zich nemen. Zon men waarlijk gezocht hebben? Die vraag, hier en daar al eens mompelend geuitwordt thans al meer gedaannu het gerucht gaat dat het ontslag van den heer Trakranen niet zal worden aangenomenen deze dus eenvoudig continueren zal tot ja tot dat hij door nieuwe goocheltoeren voor goed weggemoffeld wordt, of nog eens van onder den beker, die hem tijdelijk bedekte, te voorschijn komt. Mogt het gerucht waarheid zijn, dan zal wel niemand er aan twijfelen of er wordt een loopje met vertegenwoordiging en natie genomenmaar evenzeer zullen allen overtuigd zijndat dergelijke handelingen het prestige van het kabinetzoo er nog iets van overig is, totaal vernietigen. 't Is niet dat wij in de bestaande omstan digheden zoo bepaald eenen anderen minister van koloniën wenschen, ook niet dat wij de bezwaren om er een te vinden niet erkennen, maar wij laten niet onopgemerkt door welke handgrepen dit volmaakte kabinet zich moet bijeenhouden. Niet minder verassend is een ander gerucht, dat de heer Heemskerk zou willen aftreden nu de schutterij-wet afgestemd, is, tenware Z. M. mogt kunnen goedvinden de eerste kamer te ontbinden. Er schijnt een soort van ontbin- dings-manie bij onze binnenlandsche specialiteit te bestaan, die hem rusteloos aanspoort, om alles wat zich met hem niet vereenigen kan te ontbinden. Zijne Excel, schijnt nog niet geleerd te hebben, door de eenmaal genomen proef, die voor zoo ver ze nieuw bloed moest gevenniets anders dan ziekelijk of zwak vocht aangebragt heeft. En eene ontbinding der eerste kamer zou zijne Excel, waarschijnlijk nog min der goed bekomen. Hij zou daar niet staan tegenover eene bijgeloovige menigte, die men met prentjes winnen kanof door het fanatisme voortdrijven; de party der agitateurs zou met hare kunstmiddelen weinig uitwerken bij de provinciale staten. Misschien was het denk beeld zoo kwaad niet, dat de minister zijne woede eens in dien maatregel zocht te koelen. Misschien, zeggen wijwant op den voorgrond staatdat wij wenschen van al die agitatien verschoond te blijven. Maar als de minister Heemskerk tot eiken prijs alleenheerscher wil zijn en slechts van jaknikkers omringd wor den, dan zou zoodanige maatregel hem kunnen leerendat er ook nog zelfstandige mannen in den lande zijn, die voor geene bedrei gingen wijken en die niet dwaas genoeg zijn om te gelooven, dat het geluk des vader lands zou afhangen van het tegenwoordige kabinetmannendie de geschiedenis naauw- keurig genoeg hebben nagegaanom te weten, dat er tijden geweest zijn die voor ons land gelukkiger waren dan die met dit ministerie zijn begonnen. BINNENLANPSCHE 3ER1CTEN. GOES, 15 Julij 1867. Ook in de vergadering der provinciale staten van Antwerpen is de zaak der Schelde-afdam- ming ter sprake gebragt en een adres aan den minister voor openbare werken aangenomen waarin stellig gezegd wordt, dat die afdamming naar veler gevoelen aan de scheepvaart op de Schelde zal schaden. Bij die gelegenheid is ook gewag gemaakt van het advies van den heer Kummerdat, bedriegen wij ons niet, gunstig luidde voor de afdamming. De gouver neur der provincie heeft dat betwist en beweerd, dat de heer Kummer het tegendeel gezegd had. Wanneer men echter in aanmerking neemt, dat het geschrift van den heer Kummerzooals al gemeen bekend iszooveel mogelijk aan het pu bliek onthouden werddan blijkt uit de houding Aan den WelEd. Heer J. A. GEILL te Nisse. WelEd. Heer! Het onderwerp, door U in eenige opvolgende nummers van deze courant be handeld, beeft niet alleen de aandacht getrokken van hen, die, op het platte land wonendewetenhoe daar met de weezen gehandeld wordtmaar van allen die belang stellen in de opvoeding in het algemeen en van ongelukkige ouderloozen vooralwaar zich die ook mogen bevinden. Het wordt dikwijls voorbijgezien dat de opvoeding der jeugd een maatschappelijk belang isdat de kinderen aan wie men zijne zorgen wijden moetlater als burgers optre den en dat het dus niet genoeg isom hen zooveel te laten leerendat zij door de wereld kunnen komen maar dat men van den aanvang af, op het oog moet houden, dat de maatschappij een billijke aanspraak heeft op de goede en gepaste ontwikkeling van die allen die zij naderhand in haren kring op nemen zal. Deze opmerking is van dubbele kracht ten aanzien van die kinderen, die als het ware op kosten dier maatschappij worden opgevoed, en zij die met de zorg daarvoor belast zijn mogen het niet vergeten dat hunne pupillen ver- pligting hebbende aan de omgevingdie zich hunner aangetrokken heeft, ook moeten opgeleid worden om aan die verpligting te kunnen beantwoorden. Het is een ongelukkig denkbeeld dat een kinddoor den stand waarin het geboren werd, door de omstandigheden waaronder het in zijne eerste levensjaren gedrukt werd, besterad zoude wezen, om een verstootene te zijn, om te blijven in den uitersten kring der zamenlevingonverschillig of het talenten heeft waardoor hetbij gepaste leiding, hooger zou kunnen opklimmen. Zeker zijn ook onder de plattelands weezen menigmalen enkelen die door aanleg en ver mogens een hooger standpunt zouden kunnen bereikendan hun aanvankelijk aangewezen schijnt. Men moge zeggendezulken zullen zich naderhand van zeiven ontwikkelen maar al ging de stelling niet op dat de eerste vorming voor het volgend leven, in menig opzigt, beslissend is, dan blijft het altijd onredelijk om te beweren dat wie in geringen stand geboren werd ook de middelen moeten onthouden worden om door onderwijs en opvoeding iets te worden. Ik wil met dit alles niet zeggen dat men, met opzet, de opvoeding der weezen verwaarloozen zouwant ik zou tot zondanig oordeel niet bevoegd zijn maar wel houd ik het er voordat men te weinig de vraag op den voorgrond stelt hoe moeten de weezen worden opgevoed en als men hen ligchaamelijk heeft verzorgd, eenvoudig aan het toeval overlaat, wat er van die beklagenswaar- digen wordt. En toch die vraag diende de eerste te zijn nietvoor hoe weinig kunnen wij ons van den last ontslaan? Wie, door welke omstandigheden ook, geroepen wordt, om eene opvoeding te verzorgenkrijgt eene hoogst gewigtige taak voor zijne rekening en hij is, noch voor zijn geweten noch voor de maat schappij verantwoord, als hij zich die zaak niet ernstig aantrekt, en de hoogste belangen der aan hem toevertrouwden niet ter harte neemt. Ik heb ze ontmoet die uwe beschouwingen over dit onderwerp gelezen hadden en meenden dat gij u aan overdrijving hadt schuldig gemaakt. Gij zoudt te sterk hebben gekleurd en uit menige gemeente zou men de bewijzen kunnen leveren, dat de arme weezen waarlijk niet zoo te beklagen zijn. Ik beslis niet tusschen u en hen. 't Zou geen wonder zijnindien eene lofwaardige belangstel ling in de weezeneene treurige ervaring van hunne verwaarloozing somwijlen u wat sterker uitdrukkingen in de mond gelegd hadden. Maar ik geloof met velen, dat het feit, waarop gij gewezen hebt, waarheid is en niemand, al vond hij uwe voorstelling soms overdreven, betwistte u de gevolgtrekking; er dient in het belang dezer weezen gehandeld te worden. Eene bedenking heb ik vernomen, die mij gegrond voorkwam. Gjj brengt uwe beschermelingenom het zoo eens uittedrukken, op het tooneelhaveloos

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1867 | | pagina 1