BINNENLftNDSCHE BERIGTEN.
Ten gevolge van een amandement van den
dieer Thorbecke, kunnen wij niet meer spreken
van de woeste-gronden-wetomdat het eerste
woord is weggevallenmaar wij kunnen het
daarom wel een woeste gronden-wet blijven
noemen. De conservatieven toch blijven aan
de wet een verwoestend karakter toeschrijven,
en de discussie over die wet, de oordeelvel
lingen daardoor over den minister van koloniën
uitgelokt, geven het ontwerp indedaad een
woest aanzien. Het laat zich intusschen begrij
pen, dat de heer Thorbecke gaarne dat woord
■uit de wet verwijderd zag, want het heeft een
voor velen onaangenamen klank en doet onwil
lekeurig denken aan de rigting, waarmede zij
gebroken hebben, omdat zij beweerden, dat
die te woest was. Maar al zijn ook de con
servatieven thans, onder de vaan van den heer
'Thorbeckemejegegaanwij betwijfelen evenzeer
of hier van conciliatie sprake kan zijn, als wij
gelooven, dat het,voor een tegenstander der
conservatieve rigting geen zegepraal kan wor
den geacht, waar langs zulke wegen de anti
poden voor een oogenblik zamengaan. Het
moge voor tact en invloed getuigenals men
in de hitte van den strijd zijne vijanden zelfs
kan dwingenom gehoorzaam te volgen maar
de kunst om duurzaam te vereenigen heeft
grootere waarde, en voorbijgaande zamenwer-
king, om bijzondere inzigten, maakt in de ge
volgen de verwijdering grooter en de vereeniging
moeijelijker.
Het is niet te ontkennen, dat de minister
van koloniën een vreemde rol speelt, maar het
is onbillijkom van hem alleen te zeggendat
zijne houding belagehelijk is, zooals zijn voor
malige vrienden in het ministerieel orgaan ver
zekeren. Zeker moet men toestemmendat het
moeijelijk te rijmen valt met de verzekering
van den minister, dat hij de wet, zooals die
door hem overgenomen wasmet vuur zou ver
dedigen, en dat hij in dat vuur stukken laat
uithakken of inzetteu, die met beginselen in
verband staan, en toch voortgaat te verde
digen al is het met afnemenden gloedeven
als of hij nog voor de oorspronkelijke voordragt
sprak. Maar bij al dat zoogenaamde belagche-
lijlce herinneren wij ons, dat het ministerie
optrad, om de koloniale kwestie tot effenheid
te brengendat het geheele ministerie geacht
mag worden homogeen te zijn met den minister
van koloniën, waar van dit kabinet eene wet
uitgaat, die over zulke gewigtige beginselen
beslist. En dan is het niet redelijk, om alleen
den eenen minister aansprakelijk te stellen voor
de ontwerpen, waaraan het kabinet zijne goed
keuring heeft gehechtom hem alleen belagehe
lijk te achten, nu zijne collega's hem in den steek
latenschoon zijin zekere matemet hem de ver
antwoordelijkheid dragen. En als wij in het or
gaan-, dat gewoon is zelfs de onbeduidendste
ministerieele woorden voor Godentaal te laten
doorgaan, nu dagelijks en bij toeneming den
heer Trakranen hooren smaden en bespotten, dan
krijgt de bewering waarschijnlijkheid, dat het
ministerie den ambtgenoot wel over boord wil
werpenen om zich zeiven te reddenop hem al
leen alle verantwoordelijkheid laadt. Juist daar
om is het te wenschendat de conservatieve toe
leg, in dezen een woest planniet gelukke
want het zou jammer zijn als de collectie spe
cialiteiten niet collectief haren naam handhaafde
of collectief verdween.
GOES20 Junij 1867.
In de zittingen van Vrijdag en Zaturdag is
de discussie over de gronden-wet in Indie, door
de tweede kafher voortgezet. Bij de uitgebreid
heid van het debat en-den strijd over amen
dementen, is het moegelijk een volledig verslag
van die discussie te geven. Vrijdag is, na breede
discussie, een amendement van den heer Thor
becke aangenomen, met 48 tegen 7 stemmen
waarbij het woord woeste uit de wet verwijderd
werd en een ander met 53 tegen 2 stemmen,
van den zelfden, om ook Madura in de werking
der wet te begrijpen. Art. 1 werd daarna aan
genomen met 42 tegen 13 stemmen.
Zaturdag is allereerst het debatreeds den
vorigen dag aangevangen, voortgezet over eene
wijziging in de orde van behandeling der ar
tikelen. Vervolgens zijn door den heer Thor
becke weder amendementen voorgesteld en wel
een, dat volgens den heer Rochussen tengevolge
hebben zal, dat er van de uitgifte in erfpacht
niet veel zal komen.
Nadat nog andere amendementen door ande
ren waren voorgesteld en de minister van ko
loniën nu eens verklaard had de amendementen
van den heer Thorbecke te bestrijden, dan weder
deze te zullen overnemenwerd dit laatste
door hem eindelijk gedaan en het bovenbedoelde
van denzelfden voorsteller met 43 tegen 13
stemmen aangenomen. Evenzoo een van den
heer van der Linden met algemeene stemmen,
terwijl een amendement Keuchenius met 32 tegen
25 stemmen verworpen werd.
Per Telegraaf) Dezen morgen heeft de interpel
latie van den heer Dullert, in de tweede kamer, plaats
gehad betrekkelijk de aanschrijving aan de Hanover-
aneu, om Arnhem te verlaten. De minister heeft
de gedragslijn verdedigd. In den geest der vreem
deling-wet waren zij niet toegelaten, maar hadden
een voorloopig verblijf. Hun oorspronkelijk doel was
een vrijcorps tegen Pruissen opterigten en het zou
schending der neutraliteit geweest zijn dit te gedogen.
Daarna is de discussie over de erfpachtswet voort
gezet en is een amendement op art. 3 door den heer
van de Putte voorgesteld, met 31 tegen 26 stemmen
verworpen.
Naar luid van de. Tijdis het gerucht in
omloopdat het fransche kabinet ernstige ver-
toogen heeft ingediendtegen de terugroeping
van den gezant Lightenvelt. Het zou,'volgens
dat blad, zeer te wenschen zijn, dat het gou
vernement beter ingelichtden genomen maat
regel introk. Of echter deze wensch wel vervuld
worden zal, laat zich betwijfelen. Er zijn hier
persoonlijke belangen en wel van hooge gunste
lingen in het spel en deze zullen zich moeijelijk
te vreden stellen met een maatregel, die op eens
omverwerpen zou, wat lang genoeg werd ge
zocht en voorbereid. Maar ons conservatief
bewind heeft ons reeds aan vreemde wendingen
gewend en het is gebleken, dat het veel doet
om den keizer te behagen. Mogt het om deze
reden toegeven, dan zou het bewind, dat voor
niets terugdeinsde, zijn meester gevonden hebben.
Op de 23e algemeene vergadering van de Maat
schappij ter bevordering van landbouw en veeteelt in
Zeeland, zijn de volgende prijzen toegekend geworden:
Paarden (onverschillig van welk ras) voor den land
bouw.
No. 1. Dekhengsten, geboren vóór of in Junij
1864, eerste prijs 60, niet toegekendtweede prijs
30, J. Karman, te Cats; derde prijs èeifiiilvérèfp"
medaille, niet toegekend. No. 2. Merriepaarden
geboren tusschen 1 Junij 1860 en 1 Junij 1864,
eerste prijs ƒ30, 8. Rademaker, te Cortgenetweede
prijs 20, Th. de Looff, te Wissenkerke; derde prijs
een zilveren medailleTh. de Fouiote Colijnsplaat.
No. 3. Merriepaarden, geboren in 1865eerste prijs
40, J. Rottier, te Cortgene; tweede prijs 20,
P. Verburg, te Cortgene; derde prijs een zilveren me
daille J. Swemer, te Colijnsplaat. No. 4. Spannen
ploegpaarden, geboren tusschen 1 Junij 1860 en 1
Junij 1863, doelmatig getuigd, om voor eene ploeg
te kunnen worden gespannen: eerste prijs een moes
maker van PSentallter waarde van ƒ51,7. de Regt
te Colijnsplaat; tweede prijs 20, J. Verhuist, te
Wissenkerke; derde prijs een zilveren medaille, J. IV.
Vader, te Cortgene.
Werktuigen en gereedschappen voor den landbouw.
No. 5. Voor een Zeeuwschen ploeg, een prijs van
30, C. de Blaijte Nisse. No. 6. Voor een Wale
ploegeen prijs van ƒ30,7. Swemer, te Colijnsplaat.
No. 7. Voor een ploeg, niet behoorende tot de 2.
hierboven genoemde categoriën, een prijs van 30,
G. Stout, te Tiel. No. 8. Voor een ondergronds-
ploeg, een prijs van 25, IJ. van leeuwen, te Co
lijnsplaat. No. 9. Voor een paardenhak (extirpator),
een prijs van 15geschonken door den heer J. M.
Kakebeekezijnde het bedrag der reiskosten als keur
meester op de tentoonstelling te Hulst, vooreen prijs
afgestaan, G. Stout, te Tiel. No. 10. Voor een ral-
blok, een prijs van 10 of zilveren vergulde me
daille uitgeloofd door den heer M. Volkrijk Liebert,
G. Stout, te Tiel. No. 11. Voor een egge, eerste
prijs 20 of zilveren vergulde medailleuitgeloofd
door den heer mr. W. Pk. Vis, J. Ridder, te Co
lijnsplaat; tweede prijs 10Nardten Luckerhofen Co.,
te Zierikzee. No. 12. Voor een molbord een prij»
van 10, J. Swemer, te Colijnsplaat. No. 13. Voor
eene verzameling spitgereedschappeneen prijs van
10, niet toegekend. No. 14. Voor een stroosnij-
der, een prijs van 10 of zilveren vergulde me
daille, uitgeloofd door den heer A. TV. Teding van
Berkhout, G. Stout, te Tiel. No. 15. Voor drai-
neerbuizen, een zilveren medaille, niet toegekend.
No. 16. Voor een giervoertuigeen prijs van 25,
J. Swemer, te Colijnsplaat. No. 17. Voor een gier-
pomp, een prijs van 5, J. van Schouwen, te Wis
senkerke. No. 18. Voor een boerenwageneen prijs
van 10, P. Gaanderse, te Colijnsplaat. No. 19.
Voor een locomobile, een prijs van 50, Nardten
luckerhof en Co.te Zierikzee. No. 20. Voor eene
verzameling van landbouw-werktuigenuitmuntende
door volledigheid en bruikbaarheideerste prijs 100,
men daar allerwege aanschouwt. Ziet die vadermoeder en onder
wijzer hoe zorgend en moeitevol de zaak 05k moge schijnendie op
hunne schouderen rust; hun liefdevol werk geeft hun eene heerlijke
belooningals zij hun kroost zoo wel gedaan aanschouwendoor de
keurige reinheid op hunne ligchamen en kleedingdat zorgvuldige dek
sel, die gezonde voeding die gezonde ligchaamsbeweging, als tot zoo
vele bewijzen verstrékken, dat zij voor die betrekking wel berekend
zijn En konden de ouders die onverwacht door den doodhun kroost
zoo onverzorgd hebben achtergelaten die pleegouders ontmoeten, zij zouden
hunne dankbaarheid uitsprekendaar zij ontwaren mogtendat hunne
plaatsen waardiglijk waren vervuld geworden.
Ik heb mijn onderwerp Weezen-Verzorging getiteld, en heb daarbij
uitsluitend de oudeïloozen op ons platteland op het oog. Het vele
gebrekkige in hunne verzorging, heeft mij dikwijls stof tot nadenken
gegeven, heeft mij menigmaal den wensch doen uitspreken, dat het
lot dier ongelukkigen eene noodige verbetering mogt ondergaanen
heeft mij altijd in stilte doen hopen, dat het bewuste punt door
waardiger personen ter behandeling mogt worden aangeboden. Daarin
altijd nog teleurgesteld blijvende, meende ik den tijd aangebroken te
zien, om mijn gevoel als mensch, als geneesheer te doen spreken, en nog
meer heeft mijne vroegere betrekking als weezen-verzorgerwaarvan ik
het presidium bekleedde, mij gebreken doen opsporenwel waardig be
urend gemaakt en aan eene publieke behandeling onderworpen te wor
den. Ik zou niet te vergeefs de pen opgevat hebben met het doel,
om te trachten verbetering in het lot der plattelands weezen aan-
tegeven, als deze instellingen die aandacht geschonken werden, die
ze, om der menscheid wille, verdienen. Lezers! wie het hart op de
goede plaats zitik beveel mijn geschrift in uw welmeenende
aandacht, niet om den persoon, maar om dé zaak, die uit opregte
hartelijkheid, uit innige deelneming met eene ongelukkige klasse
der maatschappij, op het papier gesteld wordt.
Wijdt met mij uwe aandacht aan het lot onzer plattelands weezen,
onthoudt uwe veelvermogende ondersteuning niet, om een plan te hel
pen verwezenlijkendat schijnbaar onuitvoerbaar, toch naar mijne
overtuiging, voor verwezenlijking vatbaar is. Helpt, ondersteunt op
alle mogelijke wijze en gij zult zien het eind zal het werk kroonen.
Ik heb mij voorgenomen mijne weezen-verzorging" in 3 gedeelten
te behandelen.
1. Zal ik aangeven de wijze, waarop men gewoon is het kind, als
het wees geworden iste behandelen.
2. Daarna zal ik de gevolgen dier behandeling aanstippen, 10 voor
den wees als mensch en 2° voor de maatschappij!, om einde
lijk
3. Wenken te geven, die in staat zijn het ongelukkige lot onzer
weeskinderen te verbeteren.
Wordt vervolgd.) J. A. Geijil Jr,