1861. IV. 46.
DINGSDAG 18 .11 >1J.
54"" Jaargang.
3M||i
a- "jfm
BINNENLANDSCHE BERIGTEIM.
8 A ügvy.!».*
GOESSGHE OOIIRA1VT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avonduitgezonderd op feestdagen
Prys per kwartaal 1,55. fr. p. p. ƒ1,90.
Oewonc advertentiCii worden a 15 cl. de regel geplaatst,
fleboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1.6 regels
l|ïO, behalve het zegelregt.
tte inzending ran advertenlifn kan geschieden lot róór drie aren des namiddags op den dag der uitgave.
Beliondmalsins.
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS -van GOES,
makeD bekend, dat naar aanleiding der gehouden
examens op de burger-avondschool zijn bevorderd
Van het 1" tot Itet 3" Studiejaar.
1°. J. W. van der Weert. 2°. A. Visser,
3". M. de Jonge.
Van het 3. tot het 3" Studiejaar,
lo. J. de Jonge Az. 2°. AP. 1'etter. 3o.
C. Oranje. 4«. li. W. Roggen/camp. 5°. C. Quist.
Gedaan te Goes, den 15 Junij 1867,
Burgemeester en wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
Bels.encimals.ing.
DE BURGEMEESTER VAN GOES,
maakt bij deze aan de ingezetenen dezer gemeente
bekenddat de kohierenno. 8 en 9 der PERSO
NELE BELASTING over het dienstjaar 18661867,
op den 6 dezer door den heer commissaris des ko-
nings in deze provincie executoir verklaard op heden
ter invordering aan den ontvanger van 's rijks belas
tingen gezonden zijn.
En opdat niemand hieromtrent onwetendheid voor
wende, zal deze worden afgekondigd op de gebrui
kelijke wijze.
Gedaan te Goes, den 15 Junij 1867.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De bewoner eener provincie stad die nog
altijd leefde in de illusie, dat de verkiezingen
van 1866 gediend hadden om de sterk ge
kleurde verzekering, dat er maar nieuwe leden
noodig waren om het regeren mogelijk te ma
ken, tot heilrijke waarheid te verheffen, bragt
dezer dagen een bezoek aan de residentie en
natuurlijk ging hij ook eens eene zitting van
de tweede kamer bijwonen, ten einde van het
schouwspel dier zoo vaste regering te genieten.
Men had hem altijd voorgespiegelddat de
dagbladen, die de tegenwoordige regering min
gelukkig noemen slechts laster inhielden ,en
hij kwam daarom zich door eigen ooren over
tuigen, dat wij werkelijk door het tegenwoordig
bewind en de door dat bewind geschapen kamer
tot het toppunt van eenheid roem en geluk
zijn gebragt. Hij vond echter, zoo hij meende,
die liefelijke zamenstemming niet aanstonds
die zijne verbeelding hem had voorgehouden
en het leidde hem tot de vraag, aan een zijner
mede-bezoekers op de gereserveerde tribune: of
het comedie dan wel ernst was, als hij de con
servatieve leden, immers die daarvan den naam
hebben het kabinet der specialiteiten hoorde
bestrijden? Hij scheen de vraag aan een we
zenlijk conservatief man gerigt te hebben, want
het antwoord bleef uit; maar 'twas ook niet
noodig, wantal kon hij zijne ooren niet ge-
looven het werd hem duidelijkdat de con
servatieven juist de hevigste opposanten waren
en hij begon er langzamerhand toe over te
hellen om te erkennendat er waarheid is
in de bewering, dat er nooit grooter verdeeld
heid was tusschen ministerie en kamer, dan nu
wij de regering der éénheid deelachtig geworden
zijn en dat het conservatisme van het kabinet
zich zoover niet uitstrektom niet een ^nkel
lid over boord te willen gooijen noch dat de
conservatieven er bezwaar in vinden om het
kabinetwaaraan zij hun parlementair aanzijn
te danken hebben, eenvoudig omver te werpen.
Waarlijk de provincieman had maar niet in
de kamer moeten komen luisteren, indien hij
nog aan eene zijner illusien wilde vasthouden.
Nu eens hoorde hij predikatiën over conciliante
politiek, toen er over een Indisch belang moest
gesproken worden, dan gaven hem de debatten
weder de zekerheid, dat men wel krakeelende
kinderen conciliëren, maar geene tegenstrijdige
beginselen tot één mengsel maken kan. Soms
duizelde hem het hoofd over de wonderbare
kennis van Indische toestanden bij hen die nooit
iets van Indie gezien hebben en dan weder
werd het hem bang om het hart als hij de
redders, dd. September 1866, de grootste hate
lijkheden jegens hunne medeleden hoorde debi
teren. Onwillekeurig ontsnapte hem de kreet
der verbazingis dat nu die vaste regering
die kamer die het regeren mogelijk moet maken!
Is dat nu het belang van het vaderland dat
weken worden doorgebragt in onvruchtbare dis-
cussien en dat zoovele zaken ongedaan blijven,
omdat de zaken die toch nooit gedaan worden,
al den tijd rooven.
Onze provincie-man keerde dan ook weemoe
dig terug, om het verre van de residentie te
gaan bevestigen, dat wij nooit verder van een
heid en vastheid in de regering verwijderd wa
ren dan thansdat de trouwe opkomst dei-
kiezers wel groote verandering in de kamer
heeft teweeggebragt, maar dat, wat tot hiertoe
gezien is ook van groote verachtering heeft
doen blijken. De monster-hervorming van ka
binet en kamer heeft nog niets opgeleverd, dan
verdeeldheid en hatelijkheden gelapte wetten
en onuitvoerbare besluiten en de geheele ge
schiedenis, vooral van de laatste weken, doet
alom in den lande de overtuiging uitendat
aan Nederland geen grooter weldaad kan be
wezen worden dan wanneer, in spijt met alle
geproclameerde beloften van eendragtige zamen-
werking en nooit gehoorde vastheid, een ander
zuiverings-proces ons verlossen zal van die me
nigte specialiteiten die misschien daarom te
groot voor ons kleine Nederland zijn omdat
hunne grootheid slechts door henzelve wordt
begrepen.
GOES, den 17 Junij.
De 49ste jaardag der koningin wordt heden op
gebruikelijke wijze hier gevierd.
In het bijvoegsel van ons vorig nommer
deelden wij in 'tkort, volgens een telegram,
den uitslag der zitting van Donderdag mede,
wij vullen dit hier aan.
In die zitting heeft de heer ThorbecJce van.
het verleend verlof gebruik gemaakt om den
minister van oorlog te interpelleren over de
militaire akademie te Breda. Die interpellatie
strekte daartoe om den minister te vragen
dat de rapporten van de staatscommissie en
van de zaakkundigendie de organisatie zijn
voorafgegaanopenbaar zouden worden ge
maakt. Tegen dat verzoek bestond bij den
minister geen bezwaar. Yoor zooveel dit van
hem zal afhangen, zal hij die publiciteit be
vorderen.
Daarna zijn de beraadslagingen voortgezet
over het wetsontwerp tot verhooging der be
grooting van Ned.-Indië voor 1867, en wel
tot verhooging van de tractementen der in-
landsche hoofden. Het eerst was de heer
Fransen van de Putte aan het woord, die de
tractementsverhooging voorstondmaar haar
onafscheidelijk achtte van de afschaffing der
verpligte heerendiensten. Zijne rede, die tot de
gewone pauze duurdehad vooral de strekking
om aan te toonendat tot den gewigtigen
maatregel in zijn ganschen omvang in het
belang der inlandsche bevolking moest worden
overgegaan. Daarop voerde de minister van
koloniën het woord, die den voorgestelden
maatregel verdedigde tegen de aanvallendie
van twee zijden daartegen waren ingebragt.
In den loop van zijne rede deed hij uitkomen,
dat de toestand van Indië niet meer was als
voor 25 jaren, en dat uit dien hoofde het
wenschelijk was, dat het ontwerp werd aan
genomen, Vervolgens beantwoordde de heer
Jonchbloet zoowel den minister als verschillende
sprekersen beschouwde hij de positie van den
minister als niet van de aangenaamste, daar
deze hevig werd aangevallen door zijne geest
verwanten en door zijne natuurlijke tegen
standers. Hij besloot zijne rede met eene
afkeuring van de conciliante politiek door den
heer Pijnappel verdedigd en door den minister
beaamd. Eindelijk verklaarde de heer van
Nispen zich voor eene tractementsverhooging,
maar ook hij meendedat het wenschelijk
nuttig en noodig was, dat de kamer vooraf
wist wat de regering eigenlijk wil. Ook hij
verlangde een einde aan de steeds heerschende
onzekerheid op koloniaal gebied.
In de zitting van Vrijdag zijn de algemeene
beraadslagingen over het wets-ontwerp houdende
wijziging der begrooting van Nederlandsch-Indie,
voor het dienstjaar 1867, hervat. Bij die dis
cussie werd weder het koloniale vraagstuk in
zijn geheelen omvang onderzocht, het beleid
der tegenwoordige regering in zaken onze over-»