24. V 111 J I) At* 22 MAART. 54ste Jaargang. BINNENLANDSCHE BERIGTEN. ■J r-.I&ft- OOESSCIIE C0IÜ.I AT. D« «Hjare dezer Coaraut geschiedt Haandag en Doddèrddg avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal f 1,30'. fr. p. p. ƒ1,9©. Gewone advertentie» worden a IS et, de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberigteu van 1-6 regels, a f 1,2© behalve het zegelregt. lie inzending ran adrerienlitn kan geschieden lol vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave. Beken dmafe lng. DE BURGEMEESTER VAN GOES, mankt de ingezetenen dezer gemeente bekend: Dat het kohier no. 6 der PERSONELE BELAS TING, over het dienstjaar 1866/67 op den 15 dezer door den heer commissaris des koiiings in deze pro vincie executoir verklaard, op heden ter invordering aan den ontvanger van 's rijks belastingen gezonden is. En opdat niemand hieromtrent onwetendheid voor wende, zal deze worden afgekondigd op de gebrui kelijke wijze. Gedaan te Goes, den 21 Maart 1867. De burgemeester voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De houding van het ministerie, tegenover de tweede kamer, gedurende de jongste debatten, geeft ons den indruk van een goeden ouden school-monarch, die langen tijd niet aan het woord komen kon, omdat zijne scholieren hem te magtig waren, maar die, nu eindelijk aan het woord gekomen, als hoofd-theina van zijne trouwhartige toespraak neemtLieve kindertjes, gij weet et natuurlijk niets vanmeester weet het alleen en gij kunt het dus wel begrijpen, dat ik alle uwe redenen voor nonsens houd ofschoon ik u niet beletten wil (of kan) om naar de mate uwer ingebeelde vermogens op mijne voorstellen te antwoorden. Het uiteren- deel der lieve scholieren haast zich dan ook, om te erkennendat meester zoo geleerd is dat zij niets anders weten of denken zelfs dan hij en de enkelen, zoogenaamd weerbarstigen meest oude gedienden, die meenen niet zonder vrucht ter school te hebhen gegaanplus en kelen die met een ander begrip van school- tueht op de banken hebben plaats genomen, verstouten zich wel, om enkele vragen te doen, tót eigen voorlichting en van die hunner mede scholieren maar met de onzachte teregtwij- ziflg vaü den oüdefi costumier beloopen zij nóg eenige krabbels én trappen van de vrome kameraadjes. Wie zonder kennis van de om standigheden de school binnen trad, zou wel vreemd opkijken, als hij den goeden ouden zag tusschen zijne adulerende knikkebollen en zijne zelfstandige, maar ietwat levendige, discipelen. Hij zou zich echter dienen te wachten voor iedere aanmerking, want tegenover de hoogste wijsheid is elk eigen gevoelen verboden ook zelfs van hen, die vroeger het eerwaardig ambt hebben bekleed. Waarlijk, de weg, bij de ope ningsrede aangekondigd wordt wel consequent bewandeldmaar wat zich niet zoo bepaald raden lietblijkt toch waarheid te zijndat namelijk onze ministers zoo overtuigd zijn, dat zij boven alle Specialiteiten van vroegeren en fain den tegenwóordigen tijd verheven zijn, dat zij zelfs den twijfel aan hunne ónvergelijke- lijke voortreffelijkheid niet dulden. De bil lijkheid vordert echter te erkennen dat het moeijelijk is, om zich niet volmaakt te gelooven als men dagelijks als meer dan volmaakt wordt geprezen. Het bewijst niet veel voor de kracht der te genwoordige regering, dat telkens eene andere hoofdzaak, als de reden van haar optreden wordt opgegeven. De koloniale kwestie was de eerste oorzaak der verwisseling van kabinet en met reden mogt men wachten, dat het nieuwe mi nisterie deze op den voorgrond zou blijven plaatsen. Al spoedig heette het, niet de belan gen van Indie, maar die van het onderwijs hier te lande, moeten voor alles door deze regering worden behartigd. Noch met de eene noch met de andere zaak meende men echter voldoende te kunnen vorderen en nu kwam het defensie wezen aan de orde. Om daarvoor eene geldende reden te vinden werd het vaderland als bedreigd voorgestelden nu reeds* heet het, dat defensie wezen was een der hoofddoeleinden der opkomst van dit gouvernement. Men klampt zich vast aan alles wat maar kans schijnt te geven om de natie met hare regering te verzoenen, maar wij meenendat de laatste poging wel de on gelukkigste van allen is. Laat men ons vrij voorspiegelen dat bij aanneming der plannen van de oorlogs dh marine ministers, het vader land eene ongekende gerustheid verkrijgen zal, op welke geduchte opofferingen zal die gerust heid te staan komen? Wat al millioenen zullen voor moordtuigen oorlogschepen enz. worden besteed, die geenerlei vrucht afwerpen; als dat oorlogstuig ooit dienstdoen zal, moet het zijn in oogenblikken die reeds op zich zelve een ramp zijn en zijn zijwat allen hopen niet noodig, dan zal het ook blijken, dat men noo- deloos agiteerde, om over die schatten te kunnen beschikken. Nu wij eene kamer bezittenwaarvan de meerderheid slechts vraagt, wat de ministers believenmoet de natie zich den last zien op leggen, die jaren achtereen hare ontwikkeling belemmeren, haar welvaren verminderen zal. Er kan daarom niet genoeg op gewezen worden, dat het hinkende paard achteraan zal komen, dat men zich jammerlijk beklagen zal als het op betalen aankomt, maar dat het dan te laat zal zijn, om de gevolgen dier hooggeprezen stelsels te keeren. Weldra zullen wij liooren met hoevelen men de legermagt versterken wil, en dan reeds zullen de oogen van velen open gaandie met smart hunne zonen en betrek kingen zullen moeten afstaan. En waar het oog op zoo groote vermindering van het natio naal vermogen staaft, zal het een schrale troost zijn, om op monitors en ramschepen te staren, die de gedenkteekenen móeten worden van het conservatief kabinet van 1867. Mogt het met dat monument gaan als met dat voor 1813 dat sedert ruim drie jaren naar den tweeden steen wacht. HOES, den 21 Maart. Maandag heeft de Tweede Kamer de discus- sien over het hoofdstuk Marine hervat. De mi nister was eerst aan het woord. De hrn. Geert- sema, Dullert, Dumbar, Zijlker en de Roo, kwa men op hunne bezwaren terug. De heer van Wassenaer wenschte meer geruststelling omtrent de rivier verdediging. De hrn. v. d. Hucht en Haf mans constateerden, dat de minister een onbepaald vertrouwen verdientde heer van Nispen en de minister van finantien bespraken nog de finan- tieele kwestie. De beraadslaging over de arti kelen is daarna begonnen. Een amendement van den heer van de Putteom in art. 2 eene post weggelaten, uitgetrokken voor een direc teur van het materieelis met 38 tegen 27 stemmen verworpen. De heer Viruly sprak daarna over het loodswezen en de noodzakelijk heid van bezuiniging. Dingsdag hebben, bij de voortzetting der beraadslaging weder onderscheidene leden deel genomen aan het debat, zooals de heeren van de PutteRochussenStorm, de Casembroot en Stieltjes. De heer Rochussen bestreed be paaldelijk den heer van de Puttewaar deze beweerd had, dat de heer Rochussen het stelsel had voorgestaan om hetgeen voor de lokale behoefte in Indie noodig was, door Indie zelve te laten betalenDe heer Rochussen zeide zich niet te herinneren of hij juist dit stelsel had voor gestaan. Daarna heeft de heer de Roo een amendementhoudende wijziging in het aantal der te bouwen ramschepen, verdedigd. Het werd natuurlijk door den minister bestreden en dus even natuurlijk verwerpelijk geacht, door de heeren de Casembroot en van Wassenaer; voor het amendement spraken de heeren Fokker van de Putte, Jonckbloet en Tliorbeckê, daar voor verklaarde zich ook de heer Stieltjes, het werd ten slotte verworpen met 38 tegen 29 stemmen: Nadat Woensdag nog verdere discussie over de onderdeelen van de begrooting voor marine had plaats gehad, is het geheele hoofdstuk aangenomen met 44 tegen 26 stemmen. Wan neer men in aanmerking neemt, dat zich bij het bekende getal ministerieelendie niets af stemmen van dit ministerie, enkelen gevoegd hebben, die bepaalde voorstanders van leger en marine-uitbreiding zijn, dan zal men de meerderheid niet zoo imposant noemenals het ministerieel orgaan dit verwachtte. Daarop is de discussie over de begrooting voor oorlog aangevangen, waarop onderscheidene amende menten ingediend zijn. Het ministerieel orgaan heeft een telegram uit Berlijn medegedeeld, inhoudende eene ver klaring door von Bismarck in de zitting van den Duitschen rijksdag afgelegdwaarbij de geruchten gelogenstraft worden welke in de dagbladen voorkomen, omtrent de tegenwoor dige verhouding tusschen Pruissen en Neder land. De minister verklaarde niet te weten waaraan die geruchten hun oorsprong te dan-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1867 | | pagina 1