D1NGSDAG 5 MAART. 54,t# Jaargang. 1861. N°. 1». GOESSCHE COURANT. De ult|*T. d.aer Courant geschiedt Maandag ea Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. I'rljs per kwartaal 1,»». fr. p. p. ƒ1,90. Gewone advertentie» worden a 1ft et. de regel geplaatst, Geboorte-, bnwelyks- en doodberlgten van 1-0 regels, a ƒ1,30, behalve het segelregt. De inzending tan adrertentttn kan geschieden tot vóór drie nreu des namiddagt op den dag der nitgato. Beltencat» alilng. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, brengen ter algemeene kennis dat de EERSTE ZITTING van den MILITIE RAAD voor deze gemeente, zal gehouden worden op Vrijdaq den 15 Maart 1867, des morgens ten halt tien urein het gewone lokaal in de Abdij te Middelburg. dat die zitting is bestemd tot het doen van uit spraak omtrent de vrijwilligers voor de militie, de lotelingen bij art. 55 56 der wet bedoeld en alle overige lotelingen. en dat IN PERSOON voor den militie-raad moet verschijnen de vrijwilliger voor de militie, de lo- teling die vrijstelling verlangt wegens ziekelijke ge steldheid of gebreken, of gemis van de gevorderde lengte, en hij die voor een loteling als plaatsver vanger of als nummerverwisselaar verlangt optetreden. Èn worden mitsdien de belanghebbenden opgeroepen en aangemaand zich ten bovengemelden dage en ure bij den militie-raad aantemeldenop straffe bij de wet bepaald. Gedaan te Goes, den '2 Maart 1867. Burgemeester en wethouders voornoemd M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, H. C. PILAAR. Boli endm aLt-ing. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, maken bekenddat, ter oorzake van te doeue werk zaamheden aan de Haven van Zondag den 10 tot en met Zondag den 17 dezer het water uit de Haven zal ge laten worden; waarvan deze afkondiging zal geschieden op de ge bruikelijke wijze. Goes, den 2 Maart 1867. Burgemeester en wethouders van Goes M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris H. C. PILAAR. Gaarne eere willende geven wien eere toe komt vermelden wij met groote voldoening de uitnemende woorden door den heer de Brauw, zoo als bekend is, een der hoofden van de ministerieele partij en een der hevigste bestrijders der motie van den heer Keucheniusin de tweede kamer den 26 Febr. 11. gesproken. »Ik wensch" zeide hij, alleen te zeggen, dat ik motien van ordeofschoon ze niet in >de grondwet bekend zijn niet ongrondwettig »noch ongeoorloofd acht. Ik heb mij wel eens »een enkele maal schuldig gemaakt eene motie van orde voor te stellen en blijf het gevoelen aanklevendat gemotiveerde politieke motien »van orde geoorloofd en niet anders zijn dan »de uitdrukking van het gevoelen der kamer, »op een gegeven oogenblik, over eene bepaalde zaaken ik zou ook volstrekt niet weten waarom »de kamer op die wijze van haar gevoelen niet zou mogen doen blijken. Welke gevolgen der- i> gelijke motie van orde heeft of kan hebbendit shangt af van de waarde, die zij er aan hechten tegen wie zij gerigt isen van de appreciatie »die er het onderwerp van uitmaakt. Een staatsregterlijk gevolg althans kunnen zij niet hebben, hoezeer de politieke gevolgen soms »niet uitblijven." (1) (l) Bijblad-, blad/,. 215. Wij komen er rend voor uit, dat wij nog nergens de zaak zoo kortzoo duidelijk en zoo juist besproken hebben gezien, als in de aan gehaalde woorden van den heer de Brauw. Volkomen naar waarheid wijst dolaoox de Brauw er op1°. dat de gevolgen eener politieke mo tie van orde uitsluitend afhangen van de waarde, die zij er aan hechtentegen wie de motie gerigt isen 2°. dat zij in geen geval staats- regterlijke gevolgen kan hebben. "Vooral de tweede stelling is hoogst merk waardig, want zoo het waar is, dat motien van orde geen staatsregterlijke gevolgen kunnen heb ben en dat het zoo isis voor geen re delijke tegenspraak vatbaar dan valt daar door het geheele stelsel van grondwetschennis, aanranding der koninklijke prerogatieventre den op het gebied der uitvoerende magt en al den aankleve van dienals een kaartenhuis in eendan blijft het votum der kamer, door de aanneming der raoiie-Keuchenius uitgesproken, louter een oordeel over eene regeringsdaad waartoe de kamer niet alleen bevoegd, maar zelfs geroepen en verpligt isen wordt de kroon gezet op de woorden van den heer de Boo van Alderwerelt, in de zitting van den 26 Febr. 11. (2) uitgesproken, dat de regering uiterst ligtvaar- dig om geen scherper woord te bezigen gebruik heeft gemaakt van een der grootste, maar ook een der gevaarlijkste regtenwelke de grondwet aan de regering toekenten dat zij in hare zucht, om zich te handhaven in de eenmaal ingenomen stellinghaar persoon lijk belang gesteld heeft boven het belang van »het vaderland." Wij kunnen den heer de Brauw niet genoeg dankenvoor zijne loijale en openhartige ver klaring, die waarschijnlijk menig ministerieel- gezinde tot ernstig nadenken zal brengen. Hoeveel edeler zou het echter van den heer de Brauw geweest zijnen hoeveel meer aan spraak op onze dankbaarheid zou hij verworven hebbenindien hij deze verklaringdie vooral in zijnen mondzoo groote waarde heeft, niet had teruggehouden tot hedenmaar haar open lijk had uitgesprokenhetzij in de zitting toen de moïie-Keuchenius werd in stemming gebragt, hetzij tijdens de verkiezingentoen hij wist dat het misleide volk bezig was menig regt- schapen volksvertegenwoordiger uit de kamer te werenop grond eener aantijgingvan wier valschheid hijblijkens zijne aangehaalde woor den zoo innig overtuigd was De heer Borret, minister van justitie, heeft in de kamer verklaarddat hij het ontwerpen eener verbeterde wet, tot regeling van ons hypotheekstelselaan eene bijzondere commis sie en niet aan den raad van state had opge dragen, omdat in dit hooge staats-collegie geen specialiteit voor dit vak zitting had. Het is vreemddat de minister geen kennis heeft gedragen van de omstandigheid, dat de heer Bachiene, lid van den raad van state, gedurende eene reeks van jaren inspecteur en directeur der registratie is geweestmaar bo- tsi Bijblud, hlurlz. 215. vendien, door zijn in de Themis (3e stuk van 1866) geplaatst opstel »over de verbetering van »ons hypothecair stelsel in Nederlandgetoond heeft eene uitnemende specialiteit voor dit vak te zijn. De onwetendheid van den minister is zoo grootdat hij zelfs in de bedoelde staats-com- missie twee leden van den raad van state heeft benoemdmet voorbijgang ook daarbij van den heer Bachiene. Dat de heer Bachiene zeer ministerieel is gelooven wij echter niet. De minister van buitenlandsche zaken heeft, na herhaaldelijk tot eene duidelijke verklaring gedrongen te zijn, eindelijk verzekerddat van geen enkelen staat eenige bedreiging tot ons was gerigt. In zekeren zin zegt dat weinig, want indien werkelijk bedreigingen gedaan waren zou het gevaar onmiddellijk voor de deur staan, maar al is dit niet geschied, dan volgt er nog niet uitdat de betrekkingen met onderschei dene mogendheden van dien aard zijn, dat men geene bedreigingen te duchten heeft. Wij be grijpen echterdat men zich niet behoeft te ontrusten, al is het ook, dat de ministers eenig- zins dubbelzinnig hunne antwoorden geven en houden het er voordat het belang van het ministerie medebrengt, om niet ronduit te zeg gen: dat elk gevaar hersenschimmig is. De aandacht moet op de begrootingen voor oorlog en marine gevestigd en daardoor van de andere hoofdstukken afgeleid worden; het ministerie, dat slechts bij een gering deel der natie sym pathie heeftmoet trachten zich populair te maken en zijne plannen door te zetten door eene zaak op den voorgrond te schuivendie geschikt is de gemoederen te bewegen. De algemeene zucht voor volkswapenoefening, in onzen tijd, komt daarbij te stade en een zekere vrees voor de betrekkingen met het buitenland was misschien reeds oorzaak, dat enkelen zich voor hoofdstuk 8 der begrooting verklaarden die dit anders niet zouden gedaan hebben. Be stond er werkelijk grond voor die vreesdan zou het kabinet dat voor de vertegenwoordiging niet mogen verzwijgen en bestaat deze niet dan moet er eene reden zijn waarom dit niet ronduit wordt verklaard. Het zou eene verkeerde gevolgtrekking zijn, wanneer men uit de stemming over het hoofd stuk buitenlandsche zaken wilde afleidendat daaruit de stand der partijen in de kamer kan worden opgemaakt en dat het ministerie dus over eene meerderheid van 10 stemmen zou kunnen beschikken. Velerlei redenen hebben zamengewerkt,om dit hoofdstuk er door te halen, niet het minst wat wij boven zeiden van de zoogenaamde vrees voor verwikkeling met het buitenland. Beter meenen wij dat men oor- deelen kan uit de stemming over het amen dement Dumbar, waarbij, ondanks den tegen stand van den minister, eene post van de be grooting is geschrapt voor eene missie te Mun- chen voor Beijeren en Baden. Negen en dertig stemmen verklaarden zich daarvoor en drie en

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1867 | | pagina 1