1801. N". 3. MNGSDAG 8 J.4M 4HI.I. 54ste Jaargang. 1866. '%1M in. *39^ W ,vl /*Sa vJ>s 4>2&rm iyA*df/ *1939/9 GOESSCliE COURANT. Oe uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen- Prijs per kwartaal f 1,95. fr. p. p. ƒ1,90. hs "%ter - peCTe «ewone advertentiën worden a 15 et. de regel geplaats. •S- Geboorte-, huweiyks- en doodberigten van 1-6 regels, a J 1 ,ïObehalve het zegelregt. Oe inzending van adrertenttën kan geschieden lol vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave 33oli.encim als.ing. De BURGEMEESTER van GOES, brengt bij deze ter kennis van een ieder die het aangaat Dat het kohier van het PATENTREGT voor deze gemeentetweede kwartaal van het dienstjaar 1866 1867, bekleed met alle formaliteiten bij de wet ge vorderd, op heden ter invordering is gesteld in han den van den ontvanger dier belastingen binnen deze gemeente. Gedaan ten raadhuize van Goes, den 7 Januarij 1867. De Burgemeester voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. Niet zonder weemoed slaat de Nederlander een blik op het afgeloopen jasy, waarin zware rampen velen getroffen hebben, waarin het ge meenschappelijk vaderland gevoelige slagen ont vangen heeft, Reeds, bij den ingang van het nu vervlogen tijdperk heerschte de veeziekte en had zij al groote verwoestingen aangerigt. Met de hoopdat zij ras zou hebben uitgewoed, ging men de toekomst moedig tegen, maar die hoop werd beschaamd en met afwisselende he vigheid duurt het kwaad voort, waartegen de kunst nog geen middel schijnt te kunnen vin den. Met kracht en beleid werd alles aange wend, om den voortgang der besmetting te stui ten; de beste pogingen leden soms schipbreuk op den onwil van hendie in de eerste plaats geroepen waren, om in het belang van zich zeiven en van hunne medemenschendie te on dersteunen maar het bleek overtuigend dat men hier met eenen vijand te doen had die met den ergsten tegenstand spotte, en nog houdt de ramp aan, die het nationaal vermogen be langrijk vermindert. Er is veel geschreven over hetgeen men had kunnen doen, maar het be wijs, dat dit de gewenschte vrucht zou hebben opgeleverd, konden de wijze bedillers niet geven, 't Was dan ook meer om personen te hekelen, dan om het vee te sparen, dat men er zooveel beweging over maakte. Wij gelooven daarom, met het oog op de geschiedenis van vroegere tijden en van andere landendat wij hier te doen hebben met een kwaadwaartegen wel met alle inspanning middelen moeten worden bedacht en aangewend, maar dat ons niet dan langzaam verlaten zal en dat zeker de minste schade aanbrengtwanneer allenwier belan gen daarbij betrokken zijn, medewerken, om het zoo dragelijk mogelijk te maken, en de mid delen aantewendendie misschien genezing en hulp kunnen aanbrengen. Hoe groot deze ramp wasdie zich bij allen in meerdere of mindere mate deed gevoelen schier werd die vergeten bij het uitbreken der cholera. De menschen hadden getreurd over het zieke veemaar de vrees voor eigen leven maakte hen treuriger en kranker. Nimmer ook hield deze plaag zoo lang aan, als in het af geloopen jaar, en verspreidde zij zieh in zoo erge mate. Ontzettend is indedaad het cijfer der slagtoffers van deze vreesselijke ziekte, ge durende de helft van het verloopen jaar, en het laat zich begrijpen, dat duizenden, in rouw en onder tranen, den kring besloten, waarin hun zooveel dierbaars plotseling ontvallen was. Maar te midden van deze ellende bleek weder de liefde, die tranen droogen en leed verzach ten wil. Zij ontleende nieuwen moed en frissche kracht aan den telkens meer nijpenden nood en waar wij nu met dankbaarheid opmerken, dat, voor het oogenblik, de teregt gevreesde onbekende ons schijnt verlaten te hebben ver vult het ons met blijde gewaarwordingdat de Nederlandsche karaktertrek zich weder niet heeft verloochenden dat van alle kanten de handen werden uitgestrektom zooveel mogelijk won den te heel en. De maat der rampen was echter met de bo- vengenoemden niet vol. Aan den staatkundigen hemel waren stormen en onweders, en een dikke nevel trok zich zamen rond de zondie ons zoo vriendelijk aan den ingang des jaars nog bescheen. Vooral de laatste maanden des jaars herinneren aan de ongelukkigste tijdperkendie Nederland ooit doorleefde; niet het minst, omdat daarin jam meren troffen, die zich nog zeer lang zullen doen gevoelen. Reeds de eerste verwisseling van kabinet ontnam ons den uitnemenden staatsman die zooveel goeds onder ons tot stand bragt, en al betreuren wij hetdat hij zich onttrok aan eene taak, die uitnemend aan zijne handen vertrouwd was, dat hij niet langer wilde zamen werken met hen, die als hij onzen vooruitgang bedoelden aarzelen wij niet te verklaren, dat met zijn uittreden uit het ministerie de reeks van jammeren begon. Immers, van dien oogen blik af, openbaarde zich eene partijzucht, die de voortzetting van het goed begonnen werk belemmerde die de beste krachten verlamde, omdat zij die alleen in anderen wilde opmer ken, en die ons eindelijk bragt tot eenen diepen val, waaruit misschien vooreerst het hoofd niet kan worden opgeheven. Wat jaren lang was gewenscht, de regeling der Indische aangelegen heden, zoo naauw met ons stoffelijk welzijn ver bonden werd daardoor weder op de lange baan geschoven en die hunne beste krachten daar voor hadden opgeofferd, werden gedwongen hun nen arbeid te staken, omdat zij terugweken, die hen eerst hadden aangemoedigd en gesteund. Met de najaarsstormen begonnen ook de buijen aan den staatkundigen hemel zamen te pakken. Een akelige nacht breidde zijne vale vlerken over Nederland en het ministerie'wan Zuijlen- HeemskerkSchimmelpenninck trad op. Onder het gejuich van allen, die duisternis en terug gang liefhebbenzag de natie verbaasd op bij de sombere tafereelen die nu hoopvolle uit- zigten kwamen vervangen. De schatkist was plotseling in een schier hopeloozen toestand gekomen en in plaats van het woord schuld delging, meenden sommigen reeds staats bankroet te lezen; Indie was voor drie vierde voor ons verloren en zou toch niets meer op leveren indien het niet aan den heer Mijer gelukken kon om wederom te doen bukken voor het woord: er moeten vele millioenen zijn;" het voortwoeden der veeziekte was eigenlijk niet anders dan een gevolg van het verzuim van vroegere ministeriende moeijelijkheden met Belgie over de Schelde-afdamming waren uit de onhandigheid van vo.organgers geboren; kortom, alles was in de war gestuurd en eene slapende blinde natie stond dood kalm aan den rand van eenen verschrikkelijken afgrond. De vertegenwoordigers des volks deelden deze beschouwingen niet, verstoutten zich hunne mee ning uittesprekenkwamen zelfs op een punt tot bepaalde afkeuring, en aanstonds werd' de ontbinding der kamer aan den koning voor gedragen, omdat er niet te regeren was met menschen, die iets anders durfden denken dan het ministerie. Zoo werd niet alleen het be gonnen werk gestuit, maar zelfs het noodig- ste vertraagd. Een heftige verkiezingsstrijd door het ministerie gewenscht en uitgelokt werd gevoerd. De angst om de zelfstandige tegen standers te zien terug keeren deed de toe- vlugt nemen tot allerlei kunstmiddelen, 's Ko- nings rustig woord werd bij wijze van een karremans-wensch met randjes en kleuren rond gezonden; de verkeerde opvatting der procla matie werd niet officieel tegengesproken, want in de begripsverwarring lag de hoop der toe komst men slaagde er inom eenige waardige leden der kamer door kolossale onbekendheden te doen vervangenen weldra vergaderde eene nieuwe kamerdie tot hiertoe zich zeer volg zaam betoonde en dievolhardende op dat spoor, aan het kabinet, dat den steen der wijzen meent gevonden te hebbeneene schoone toekomst be looft. Aan beloften van dat kabinet heeft het niet ontbrokenmaar het heeft ook gezorgddat de natie weet wat zij van die belofte verwach ten moet. En wij spraken nog niet van het begripdat dit ministerie heeft van 's volks grondwettige voorregten en vrijhedeneen be grip dat weinig geschikt is, om te bemoedigen. Daarom 't kan zijn dat wij ons vergissen, maar naar onze beseheidene meening is er een be langrijke stap achterwaarts gezeten werd de beginselen van het meerendeel der natie een treurig geweld aangedaan. Aan den bedaar den vooruitgang hier en in Indie is een slag boom in den weg gesteld, die misschien wel spoedig van zelve zal weg vallenmaar al werd de nacht ook aanstonds door den dag vervangen, de opgewekte partijschap, de in vloed van eene kortstondige reactionaire rege ring, de storing van eene weldoordachte en onmisbare ontwikkeling van het volk en zijne instellingen, zijn zoovele naweeëndie zich nog lang zullen doen gevoelen. En toch, hoe som bere gewaarwordingen de herinnering van het verleden opwekt, wij staan vast in de over tuiging, dat de betere dag zal aanbreken, en dat het treurige jaar 1866 dit goeds zal hebben teweeggebragt, dat de overtuiging vast wordt van de waarheid dier beginselen die vorige rege ringen voorstonden en handhaafden; eene over tuiging, die zich, naar het schijnt, bij velen niet vestigen kan zoolang zij de onhoudbaarheid hunner versletene theorien niet met de oogen hebben gezien. Wij scheiden dan van het ver vlogen jaar niet zonder hope.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1867 | | pagina 1