1866. N». 95.
DINGSDAG 4 DECEMBER.
59"" Jaargang.
NATIONALE MILITIE.
~eZfr A -CS»-
GOESSCHE COERANT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Haandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal 1,36. fr. p. p. ƒ1,00.
Gewone advertentiën worden a IS et. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberlgten van 1-0 regels,
a 1,3O behalve het zegelregt.
De Inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave.
Putolioatie.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen Ier algemeene kennis:
Dat bij 's konings besluit van den le December
1865 (Staatsblad no. 131) met intrekking van alle
vroegere voorschriften, nieuwe bepalingen zijn vast
gesteld omtrent de CERTIFICATEN VAN OOR
SPRONG voor goederen bestemd om naar Neder-
landsch Indie te worden uitgevoerd.
Dat volgens die bepalingen, jaarlijks in Januarij
eene lijst bij hei gemeentebestuur wordt opgemaakt,
van de handelaren die het voornemen hebben te ken
nen gegeven om goederen ter verzending naar Ne-
derlandsch lndie te vervaardigen of te bewerken; dat
alleen aan die handelarenwelke op de bedoelde
lijst voortkomenop de gewone wijze certificaten van
oorsprong kunnen worden afgegeven en dat alle an
dere voor den kantonregter zullen moeten worden
beëedigd, waardoor alzoo oponthoud en kosten zul
len worden veroorzaakt, en dat de aanvragen om
certificaten schriftelijk moeten worden gedaan en eene
duidelijke omschrijving der te verzenden goederen
moeten bevatten.
Roepen bij deze de handelaren op, die het voor
nemen hebben goederen voor Nederlandseh Indie te
vervaardigen of te bewerken om in den loop dezer
maand ter gemeente secretarie schriftelijk optegeven
hunnen naam en voornaam of wel dien hunner firma,
waaronder de handel gedreven en de artikelen die
vervaardigd of bewerkt worden.
Gedaan te Goes 1 December 1866.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris
H. C. P1 L A A R.
Bolieaclmalcing.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
Gezien art. 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21 en 24
der wet op de Nationale Militie dd. 19 Augustus
1861, (Staatsblad no. 72.)
Brengen bij deze voor de eerste maal ter kennis
der ingezetenen
dat het register van INSCHRIJVING voor de
NATIONALE MILITIE, dagelijks, gedurende de
maand Januarij(uitgenomen des Zondags) van des
morgens 9 tot des namiddag 2 ure, ter secretarie
der gemeente zal gereed liggen.
Met herinnering tevens, dat tot de inschrijving ver-
pligt zijn alle mannelijke ingezetenen die op den lsten
Januarij aanstaande hun 19e jaar zullen zijn ingetreden,
hoedauige geboren zijn in het jaar 1848, alsmede
diegenen welke na het intreden van hun 19e doch
vóór het volbrengen van hun 20ste jaar ingezeten
zijn geworden
dat volgens art. 15 voor ingezeten wordt gehouden:
1". hijwiens vader, of, is deze overleden, wies moeder,
of zijn beiden overledenwiens voogd ingezeten is,
volgens de wet van den 28 Julij 1850 (Staats
blad no. 44); enz. (Slot in een volgende?)
Is er nog eene vertegenwoordiging in Neder
land Tot die vraag wordt men onwillekeurig
gebragt als men de geschiedenis der laatste
dagen nagaat. De zoogenaamde nieuwe kamer
is bijeengekomen, alle verkozenen zijn nu toe
gelaten en bet is dus een feitdat daar negen
entwintig mannen zitten van de negenendertig,
die door hun votum aanleiding gaven tot ont
binding van de vorige kamer. Men bad hen
te laste gelegddat zij buiten hunne bevoegd
heid waren gegaandat zij de regten der kroon
hadden aangerand, en het lag voor de band,
om te verwachtendat er eene stem zoude op
gaan in de nieuwe kamerdie in naam ook van
vele duizenden in den lande openlijk protest
indiende tegen beschuldigingen even ongerijmd,
als van den aanvang af krachtig wederlegd.
Wij behooren niet tot dezulkendie wenschten,
dat men aanstonds met een votum van wan
trouwen in dit ministerie voor den dag zoude
komen, wij hadden evenmin eene tijdroovende
discussie verlangdover de geschiedenis van een
treurig verleden. Maar zonder het een en het an
der hadden wij gewacht, dat de negenentwintig
waardig en ernstig zich zouden hebben doen
boorenwaar zij nu den indruk geven van te
berusten in eene beschuldigingdie hun geheel
ongegrond naar het hoofd geworpen werd. Ve
len zijn daardoor teleurgesteldniet het minst
omdat zij van hunne vertegenwoordigers ge
wacht haddendat dezen zouden voorkomen
dat men hunne committenten, zoowel alshen-
zelven verdacht blijft houden van een vergrijp
of van medewerking daaraan, dat ten eenen-
male verzonnen was. Wij kunnen ons naau-
welijks begrijpen, dat men tot andere bezig
heden heeft kunnen overgaanalvorens een zoo
danig protest luide te doen hooren. Men moet
er nu wel aan denkendat de wedergekozenen
uit de vorige kamer hunne zaak niet willen
verdedigen, of dat zij zoodanig onder de minis-
terieele plak bukkendat zij niet durven spre
ken. Zij mogen het echter bedenken, dat in
dezen hunne zaak ook die der kiezers is, die
ben afvaardigdenen dat deze hen niet gezon
den hebben, om maar zoetsappig te buigen
onder den ministerieelen scepter. De natie
die zeker gaarne afdoening van zaken wil,
eischte geene tijdroovende discussiemaar tus-
schen deze en een doodelijk stilzwijgen was een
middenweg. Waarom werd deze niet bewandeld?
Het orgaan van het ministerie is hoogst ver
bolgen over het geruchtdat de kamer de be
handeling der begaootings-wetten zou willen
uitstellen en inmiddels de regering dwingen,
om crediet-wetten te geven. liet treedt daartoe
in eene berekening van den tijd, waarin wel
eens vroeger de begrootings-wetten werden on
derzocht en aangenomen. Het is duidelijk, dat
de redenering van het orgaandat daarenbo
ven nog maar op een gerucht afgaat, ingegeven
is van bet ministerie, dat zoo min mogelijk dis
cussie wil. Het Nederlandsche volk vergeet niet
dat de minister van justitie bij de opening der
kamer gezegd heeft, dat men wel praten maar
niet oordeelen mag, en het kan nu bevestigd
worden in de overtuiging, dat naar den wil
van het kabinet, de begrootingen eenvoudig
moeten worden aangenomen. Zeker kan dit
in zeer korten tijdals men het ministerieel
bevel volgt en hoogstens en passant eens eene
overtuiging uitspreekt. Maar wie het ook ge-
loovedat wij thans met een volmaakt minis
terie gezegend zijn, niemand zal toch wenschen
dat men alle discussie onderdrukke, om zonder
eenig beding aan den leiband onzer eenige spe
cialiteiten te gaan. Nu het ministerie eenmaal
zoo goed geweest is om door de ontbinding de
zaken jammerlijk te vertragen, zien wij geene
redenwaarom de kamer de veroorzaakte tijd-
schade zou moeten inhalendoor maar met
allen spoed alles aantenemen. Dat men zulks
wil, daaraan twijfelen wij niet, maar wij hon
den het voor even zekerdat de meerder
heid der natie dat niet wil en dat zij hare ver
tegenwoordigers niet kiest om blindelings toe-
testemmen wat men hun voorlegt. Het minis
terie beschouwt zich als op een rots gevestigd
en kan zich daarom zeker niet begrijpen, dat
men zijn werk onderzoeken wil. Duizenden
echter beschouwen dit kabinet als een noodza
kelijk kwaad (zooals de heer Groen eenmaal
zeide) en staan vast in de overtuiging, dat men
het kwaad moet zoeken te boven te komen al
dient men het, om deszelfs noodzakelijkheid,
eenigen tijd te dulden. Ook daarom zou het
wenschelijk zijn, dat men begon met eenvou
dig crediet-wetten te geven en alzoo de gele
genheid te geven aan dit onvergelijkelijk mi
nisterie, in welke mate het de eischen en be
langen der natie kent, voldoen kan en bevor
deren wil. Hoe meer het kabinet en zijn or
gaan haasten om maar hun zin te krijgen, hoe
meer het vertrouwen wordt geschokt en hoe
grooter de klove wordt tusschen het volk en
zijne rigting. Deze make zich geene illusie,
dat enkele nieuwe leden in de kamer eene ge-
heele onwenteling in de denkwijze en rigting
der natie zullen teweeg brengen. Die duizen
den, die door allerlei kunstenarijen overstemd
werden staan daar als dreigende cijfers, maar
ook als sprekende getuigen tegen de valsche
voorstellingen van hetgeen de natie noodig heeft
en verlangt. En wat zij in de eerste plaats,
met volle regt van hare vertegenwoordigers eiseht
is, dat deze hunne onafhankelijkheid toonen,
zich niet bevreesd laten maken door bedreigin
gen en niet door lafhartig toegeven, eenen toe
stand bestendigen waaraan men zich misschien
in andere landen gewennen kan, maar waarin
Nederland zich nooit of nimmer zal kunnen
vinden.