1866. IN". 83. DINGSDAG 23 OCTOBER. 53ste Jaargang. Dat iederen Dingsdag (behalve den eers ten) in de maand November aanstaande, BINIMENLANDSCHE BERICTEN. -*^3^ "A €ee»«* GOESSGHE GOGRANT. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Pr||s per kwartaal 1,95. fr. p. p. ƒ1,90. Gewone advertentiën worden a 15 et. de regel geplaats t Geboorte., huwelijks- en doodberlgten van 1-6 regels, a ƒ1,20, behalve het zegelregt. De Inzending van advertentiën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave. Bij dit nommer behooren twee bijbladen, het eene houdende advertentien betreffende de verkie zing en ingezonden stukken, het andere het ver slag van het verhandelde in den Gemeenteraad op 17 dezer. Belioncimalilnsoii. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, maken bij deze bekend: zijnde den 13, 20 en 27 dier maand, binnen deze ge meente, de gewone VEEMARKT zal gehouden worden. En zal aan deze door afkondiging, aanplakking en plaatsing in de Goessche Courant, publiciteit ge geven worden. Gedaan ten raadhuize van Goes, den 20 October 1866. Burgemeester en wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, H. C. PILAAR. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, brengen bij deze ter kennis van de ingezetenen dezer gemeente Dat de PATENTEN over het dienstjaar 1866 (loo- pende van 1 Mei 1866 lot ultimo April 1867), aangevraagd gedurende het eerste kwartaal van dat jaar ingevuld gereed liggen en tot derzelver afgifte, ter secretarie zal gevaceerd wordenvan heden af tot Dingsdag den 6 November, uitgenomen des Zondags dagelijks van des voormiddags negen tot des namid dags twee ure. Wordende de belanghebbenden vermaand, om die afhaling in persoon te verrigten en zich den bepaalden tijd ten nutte te maken, ten einde van alle kosten bevrijd te blijven, vermits volgens art 7 van Zijner Majesteits besluit van den. 17 October 1820 de on afgehaalde patenten of de afschriften van dezelvedoor eeneu deurwaarder der directe belastingenonverwijld aan de patentpligtigen moeten worden uitgereikt, tegen betaling van tien cent, waartoe dan ook den 7 November en volgende dagen zal worden "overgegaan. Gedaan ten raadhuize van Goes, den 20 October 1866. Burgemeester en wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, H. C. PILAAR. De BURGEMEESTER van GOES, maakt bekenddat de opening der stembriefjes ter verkiezing van een lid van de Tweede kamer der Staten-Generaal, inteleveren in het hoofdkiesdis trict Goes op Dingsdag den 30 dezer, zullen geopend worden op Donderdag den 1 November. Goes den 20 October 1866. De Burgemeester voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. Als wij nog eens de pen opnemen om de groote zaak, die aller gedachten bezighoudt, te be spreken, dan is het thans, om eenige regelen te wijden aan de beantwoording der vraag: wie moeten wij kiezen. Wij willen echter daarbij niet geacht worden het algemeen terrein, waarop wij gewoon zijn ons te bewegen, te verlaten, maar brengen al leen een en ander in het midden, dat, naar wij meenen, thans door de kiezers moet wor den bedacht. Bij elke keuze, als die waartoe wij thans ge roepen worden, doet zich natuurlijk in de eerste plaats de vraag voor: of er reden, geldige reden is, om eenen anderen kandidaat te stellen en te kiezendan dien men tot dus ver afgevaar digd heeft? Wij gelooven, dat, in menig district, op die vraag een ontkennend antwoord volgen zou wanneer de verkiezing onder gewone omstan digheden moest plaats hebben. Afgevaardigden, die korter of langer zitting hadden, wier kunde, ijver en rigting door de kiezers werden gewaar deerd, zouden herkozen worden, met geen an deren tegenstand dan van hen, die misschien uit partijzucht eene andere keuze zouden wen- schen. Thans meent men, dat eene andere beschou wing op de verkiezing invloed hebben moet. Er is geene sprake van kunde, ijver, eerlijke beginselen en dergelijkeh maar men vraagt alleen: heeft de afgevaardigde uit ons district voor of tegen de motie Keuchenius gestemd? Aan die vraag wordt eenigen klem bijgezet, door te wijzen op 's konings woord en op de beweringen der ministers, en alle oordeelvel lingen over de personenaan wie men tot hiertoe vertrouwen schonk, lossen zich op, naar het schijnt, in het oordeel over ééne handeling, die door hen ter goedertrouw werd verrigt die alleen als laakbaar voorgesteld wordt door degenendie iu hun bijzonder belang eene an dere handeling gewenscht hadden. Wij vragen is dat billijk? Mogen de kiezers zich laten bangmakenzich tot onregtvaardig- heid laten verleiden en de afgevaardigden, die zij tot hiertoe waardeerden laten varenenkel, omdat een ministerie, dat niet wil henen gaan, dat wil? Reeds is het duidelijk gezegd, en ook wij hebben getracht het aan te toonen, dat dit niet door den koning wordt gevraagd, dat zelfs de zin der proclamatie niet daarhenen leidt. Men zegt dat wel en het is kennelijk, dat het ministerie, eenmaal in het bezit van 's konings woord, dat op allerlei wijzen gebruikt, om in zijn belang de kiezers te bewerken, maar de koning vraagt de verklaring van onzen wensch, niet onze blinde volgzaamheid op het woord van zijne ministers. Wij zouden de vraag kunnen stellenwilt gij den koning of het ministerie dienen In het laatste gevaler is geen twijfel aan, dan moet gij stemmen degenendie door hen of hunne vrienden worden aangeraden. Maar in het andere, als gij 's konings wensch voldoen wiltdan moet gij u door alle die pogingen van ministers en hunne vrienden niet laten verblinden. Wilt gij gehoor geven aan de roep stem die een Oranjetelg tot u bragtdan moet gij vrij en zelfstandig kiezen, en de uit slag der stemming zal het meest gewenschte antwoord op ?s konings roepstem zijn. En zou het nu, met die edele begeerte om uwen vorst te gehoorzamen onbestaanbaar zijn, als gij dezelfde mannen weder afvaardigdet? Dat wil men u opdringen, maar dat is zoo niet. Zendt gij hen terug, die u tot hiertoe waardig vertegenwoordigden dan zal des ko nings wensch vervuld worden, want de rig ting zal bepaald aangewezen zijn waarin blij kens de eerbiedige verklaring van het volk de regering moet worden zamengesteld. Het is daarom eene dwaling, als men meent, dat de vertegenwoordigers, die zitting hadden, zouden moeten wijken. Het zou eene daad van laakbare geringschatting hunner verdiensten, eene snoode ondankbaarheid jegens eerlijke staatsburgers zijn. Hebben onze afgevaardigden beantwoord aan hetgeen wij, bij hunne vorige verkiezing, van hen wachttendan hebben zij er aanspraak op, dat men ze niet om nevenredenen ter zijde sehuive om redenendie ons worden opge drongen, en immers, de nederlandsche kiezer offert zijne overtuiging niet voor vreeswekkende woorden, zelfs niet voor ministerieele pressie op Daarom komt ons de vraagwie moeten wij kiezenniet moeijelijk te beantwoorden voor. Men houde slechts in het oogdat de nood zakelijkheid eener nieuwe keuze wordt opge drongen door partijmannen; dat zij het zeker met koning en vaderland het best meenen, die zich daardoor niet laten afschrikken, om voort- tegaan op den ingeslagen weg. En waar dan, gelijk in ons district, waarom zouden wij het er ten slotte niet bijvoegende man dien wij vroeger kozen in waarheid onze vertegenwoor diger wasdan kan er geen twijfel zijn, of hij moet thans vooral herkozen worden. Wij ge looven juist, dat daardoor de regte weg in geslagen wordtom de regering te bestendigen op den grond dier beginselen, die ons eenmaal drongen, om aan de zoodanigen onze stem te GOES, 22 October 1866. Het ministerie van ZuylenHeemskerk heeft zich bepaald onsterfelijken naam gemaakt, niet door nietige, grondwettige kwestien optewerpen, of met onbeduidende zaken als de ontbinding van de kamer zich bezigtehoudenmaar door de uitvoering van een werkzoo als nooit eenig ministeriewaar ookondernomen heeft. Indien iemand had kunnen twijfelen aan hunne zorg om den koninklijken troon met luister te om geven aan hunnen ernst in het besturen van 's lands zakenaan hunnen ijverom ons waarachtig welzijn te bevorderen, hij zou nu

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 1