1866. N°.79.
DINGSDAG 9 OCTOBER.
53ste Jaargang.
Bel5.encimals.ing.
€LG&*
"SgS" (AtYViP«SS»
GOESSCHE COURANT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag en
Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prys per kwartaal 1,96. fr. p. p. ƒ1,90.
Gewone advertentlEn worden a 15 et. de regel geplaatst.
Geboorte-, huweiyks- en doodberigten van 1-6 regels,
a f 1,3©behalve het zegelregt.
De Inzending van advertentlCn kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave-
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
brengen ter kennis der belanghebbenden:
Dat de lijst van de ter uitloting en aflossing
aangegevene OBLIGATIEN, ten laste dier gemeente,
ingevolge art. 4 van het plan tot aflossing der ge
vestigde schulden, den 11 April 1853 door den
gemeenteraad gearresteerd, opgemaakt is en ter griffie ge
durende de laatste helft dezerjmaand ter visie zal liggen.
Zullende de uitloting ingevolge art. 5 van even-
gemeld plan, in het openbaar ten overstaan van burge
meester en wethouders geschieden, ten raadhuize, Zatur-
dag den 10 November 1866 des namiddags ten één ure.
Gedaan te Goes, den 6 October 1866.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN
De Secretaris,
H. C. PILAAR.
Bij de vele mystificatien van den laatsten
tijdbomt het Dagblad, nog eene nieuwe voe
gen, die namelijkom de oppervlakkige be
schouwers te doen geloovendat afkeuring van
de uittreding uit het kabinet, eene afkeuring
is van liet ontslag door den koning gegeven.
Nadat het eerstals ware het eene onomstoo-
telijke waarheid, gezegd heeft: uittreding, dat
is het ontslagredeneert het daarop voort en
zegt, wijzende op de grondwet: de koning
ontslaat naar welgevallen zijne ministers, en
geen minister zelfs is daarvoor verantwoorde-
delijk. Zoo waar het laatste is, zoo valseh
en ter kwader trouw is het punt van uitgang.
De uittredingde vrijwillige daad van eenen
minister, is geheel wat anders dan het ontslag,
de handeling des konings, en het is eene
nieuwe pogingom het argeloos deel van het
publiek te misleiden door te schrijvendat is.
Niemand heeft er aan gedachtom aanmerking
te maken op de daad des konings, dat deze
den heer Mijer, op zijn verzoek, ontsloeg, maar
wel daarop, dat de aangewezen persoon, die
op zich genomen had het koloniale vraagstuk
tot .beslissing te brengen, zijn ontslag nam en
uit het kabinet trad, in hetzelfde oogenblib
waarin hij zijne plannen voor de toekomst bloot
legde. Er was onder de negen-en-dertig ka
merleden zeker niet een, die het betreurde,
dat de koning dat ontslag verleend had, en
dus ook niemand, die het wilde afkeuren.
Men bedoelde de uittreding, die oorzaak was
van het ontslag vragen en geenszins het verlee-
nen daarvan. De geheele conclusie van het
Dagblad valt dus in het water. Men behoeft
wel geen fijne opmerker te zijn om te begrij
pen, dat het ontslag geven door den koning
gansch iets anders is, dan het vrijwillig uit
treden van een minister, maar 'tis misschien
niet onnutom er nog eens op te wijzenhoe
het ministerieel orgaan de menigte op een
dwaalspoor brengen wilen tot welke middelen
het de toevlugt neemtom eene hopelooze zaak
te verdedigen.
Niet zonder belangstelling hebben velen de
zer dagen de vraag gesteld: wat zou de heer
Groen oordeelen over het gebeurde in de tweede
kamer, en nadat hij daaromtrent iets had la
ten raden, in eene zijner laatste studiën, was
de nieuwsgierigheid nog meer opgewekt. Thans
heeft de heer G. weder iefsgezegd van hetgeen er
bij deze gelegenheid in hem omgaat, in n°. 38
zijner Parlem. Schetsenen in een woord aan
de kiezersdat wij zoo even ontvangen.
De heer G. keurt het af, dat het Dagblad
de kiezers en het volk achter dezen zoekt op-
teruijen, tegen allen die voor de motie Keu-
chenius hebben gestemd, daar niet de motie
maar de voorstelling van de motie van
orde als inbreuk op het regt der kroon een
inbreuk is op het regt der tweede kamer.
De strijd der laatste dagen wordt daarmede
op een ander terrein gebragtde beschuldiging
omgekeerdmaar ook, naar ons inzien, de schul
dige getroffen.
Hij noemt het verder een uiterste van ver
metele ligtvaardigheiddat van conservatieve
zijde wordt aangedrongen op eene afzonderlijke
toespraak des konings en doet uitkomendat
de conservatieve mannen, die dat nu willen
hem jaren lang alleen lieten in den strijd ter
verdediging van de grondwettige souvereini-
teit van Oranje, terwijl hij zich tegen de ver
vulling van dien wensch ernstig verzet.
De regeringzoo zegt hijheeft ten eenen-
male ongelijkals zij de motie Keuchenius tot
het punt steltwaaromtrent de kiezers beslissen
moeten. De felheidzoo voegt hij er hijwaar
mede men deze motie aangrijpt als banier, is
verklaarbaar uit de zucht tot redding, kan het
zijn, van een wegstervend ministerie en van
eene (teregt of ten onregte, dit laat ik voor
het oogenblik daar) wegstervende koloniale po
litiek. Maar het ministerie kon in de keus
van het middel niet ongelukkiger zijn.
De heer G. staat dus hier lijnregt tegenover
het Dagblad en de enkele andere couranten die het
ministerie meenen te steunen. Volgens hem
wordt het constitutioneel gouvernement wegge
cijferd als aan-'de kamer het beoordeelen wordt
ontzegd, en is het eene bescherming van het ge
zag, door miskenning der vrijheid.
Het is dus duidelijk, dat het gebeurde den
heer G. versterkt heeft in zijnen afkeer van
dit ministeriewaarvan hij vroeger reeds zeide
(P. S. en S. 34, p. 349) »voor iedereen die niet
opzettelijk het oog sluitis zigtbaardat het
kabinet tegen de veeljarige wenschen onzer
rigting partij kiest," terwijl hij nog andere
getuigen uit zijne vrienden opriep, om met
hunne verklaringen te staven, dat dit minis
terie juist deed, wat de felste tegenstanders
der orthodoxie verlangden.
De kiezers weten dus, dat de christelijk
historische partij de ministerieele handeling,
in de ontbinding der kamer, ten hoogsten af
keurt, en niet het minst zich ergert, dat hier op
laakbare wijze Oranje in het spel wordt gebragt.
Het is eveneens duidelijkdat deze party,
hare begiuselen vasthoudendedit ministerie
niet kan steunenzoo als de heer G. al aan
stonds bewijst, in de aanwijzing van eenen
kandidaat.
De heer G. toch meent, dat de gevloekte
en gehate voorsteller der motie, Keuchenius,
thans bij uitnemendheiden juist om die motie
de kandidaat van zijne partij moet zijn.
Waar men dagelijks tegen beter weten aan, op
de kiezers zoekt te werkenom hen voor het
ministerie party te doen kiezenis het schrij
ven van den heer G. niet onbelangrijk. En
wij onderschrijven gaarne het woord der O. Rott.
Courant»Wij wenschen een emstigen strijd,
maar geen strijd waarin Oranje als miskend
door het liberalisme wordt voorgesteld. Neen!
dat is een laffe strijd, een strijd van de leugen
tegen de waarheid."
BINNENLANPSCHE BERICTEIM.
GOES8 October 1866.
Het nieuwe scheepvaart kanaal door Z.-Be-
veland, zal op Donderdag den 11 October,
des namiddags ten één uredoor den minister
van binnenlandsehe zaken geopend en op Maan
dag 15 October daaraanvolgende voor de scheep
vaart opengesteld worden.
Het Koninklijk Yachtdaartoe bestemdzal
de verschillende genoodigden te Rotterdam, Zijpe
en Wemeldinge aan boord nemen en in den
namiddag naar Ylissingen stoomen.
Yolgens het schrijven der Middelburgsche
Courant, is het thans zeker, dat het brieven
vervoer in Zeeland eene belangrijke verbetering
zal ondergaan. Wij zouden dit met Januarij
e. k. te wachten hebbenen wel door middel
van eenen tweeden postrid tusschen Middelburg
en Bergen-op-Zoom. Er zal dan gelegenheid
zijn, om ook des avonds laat brieven naar Hol
land te verzenden. Ook voor het vervoer van
brieven tusschen Walcheren en het vierde dis
trict worden maatregelen van verbetering be
raamd, maar voor alsnog schijnen deze geene
gunstige uitkomst te beloven, daar het provin
ciaal bestuur niet genegen is, om de stoom
boot op Breskens op Zondag, te laten varen.
In de vorige week heeft men in 's Hage
gepoogd het volkachter de kiezersin bewe
ging te brengen, ten gunste van het ministerie.
Een der mede-eigenaren van het Dagblad, de
heer Nierstraz, heeft daarvoor het geld ver
strekt een paar fabriekanten hebben in hunne
werklieden het schreeuwend personeel geleverd
de muziek, waarmede men den president-minister
en de Ilaagsche afgevaardigden eene schitterende