VRIJDAG 31 SEPTEMBER. 1866. IV. 74. 53s" Jaargang. Oproeping van Verlofgangers. ASJPtfF-SÏ* -©s» GOESSCHE COURANT. De uitgave dezer Courant geschiedt .Uaandag en Donderdag avond, uitgezonderd op feestdagen- I'rijs per kwartaal 1,95. fr. p. p. ƒ1,90. GewoneiedveitmtiCii worden a 15 ct. de regel geplaatst Geboorte-, huwelijks- en doodberigten van 1-6 regels, a 1,2© behalve het zcgelregt. De inzending van advertentlën kan geschieden tot vóór drie uren des namiddags op den dag der uitgave. DE BURGEMEESTEE VAN GOES, gezien hebbende de circulaire van den heer Commis saris des Konings in deze provincie van den 12 dezer, A.no. 94533e. afdeeling, volgens welke tengevolge van de door Z. M. den koning gegevene bevelen, de miliciens bij de troepen te paard der ligting 1866 die tot nadere oproeping met verlof gezonden zijn tot de werkelijke dienst worden opgeroepen, om gekleed en in den wapenhandel geoefend te worden. Geeft daarvan den belanghebbenden kennisen roept op, JO OS ADR1AAMSE, behoorende tot het 2e regement dragonders, om te genwoordig te zijn aan het Sloe, Zuid-bevelandsehe zijde, op Dingsdag den 2 October aanstaande, des middags ten twee ure, ten einde van daar naar de hoofdplaats der provincie te worden geleid. Wordende de verlofgangers aandachtig gemaakt dat hijdie niet aan de oproeping voldoet, als deser teur wordt behandeld en dat hijdie niet op den be stemden tijd onder de wapenen komt of niet voor durend aan de oefening deelneemt of wel achterlijk blijft in het aanleeren van den wapenhandel, zooveel langer ouder de wapenen zal worden gehouden, als de kommandant noodig acht. Goes den 15 September 1866. De Burgemeester voornoemd M. P. BLAAUBEEN. Beliendm aiding. DE BURGEMEESTER VAN GOES, maakt de ingezetenen dezer gemeente bekend Dat het kohier no. 3 der PERSONELE BELAS TING, over het dienstjaar 1866/67, op den 14 dezer door den heer Commissaris des Konings in deze pro vincie executoir verklaard, op heden ter invordering aan den ontvanger van 's rijks belastingen is gezonden. En opdat niemand hieromtrent onwetendheid voor wende zal deze worden afgekondigd op de gebrui kelijke wijze. Gedaan te Goes, den IS September 1866. De Burgemeester voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. Het is waarlijk geen benijdenswaardig oogen- blik in het leven van eenen constitutioneelen vorstdatwaarin hij eene troonrede uitspreekt hem door zijne ministers in den mond gelegd. Het is het vooral dan niet, wanneer in zijn rijk de tegengestelde politieke partijen hij af wisseling aan het bestuur zijnen den koning het eene jaar geheel anders laten sprekendan het andere. Wel worden de bewoordingen van zoodanige rede doorgaans zoo gekozen dat ze zoo algemeen mogelijk zijn, en voor onder scheidene opvatting plaats latenmaar al kon men ook niet tusschen de regels lezenom er het standpuntde rigting der regering in te herkennendan zijn er altijd gedienstigen ge noeg, die de menigte voorlichten, hoe zij de koninklijke rede moet verstaanen die er zich weinig om bekommeren, of zij wel den eerbied, aan den koning verschuldigdin het oog hou den, waar zij luide verklaren, dat de konink lijke mond dit jaar gansch anders sprakdan het vorige, ofschoon er geen redelijke grond is, om te stellen, dat de koninklijke denkwijze zou veranderd zijn. Maar het is nu eenmaal zoo; de koning- opent de staten-generaal met eene aanspraak, in den ministerraad op- en vastgesteld. Toch vinden wij er iets stuitends in, om zoodanige rede te analyseren, omdat het daardoor nog sterker uitkomt, dat de koning zich geduldig leenen moetom te laken wat hij vroeger prees ofte verheffen wat men vroeger verwierp. Maar wanneer die rede geëxploiteerd wordt, om het volk te doen gelooven dat daarin nu de grond der hope voor eene betere, voor eene vol maakte toekomst ligt, dan wordt het pligt om er de aandacht op te vestigen, dat men in die rede, de stem hoort van het kabinet, en door haar ingelicht wordt omtrent de plan nen en beginselen van deszelfs leden; om alzoo met die rede in de handnategaan welke verwach tingen men koesteren mag. Al aanstonds treft ons, in het grootste deel dei- troonrede, iets van dat tusschen door zeilendat ons kabinet tot hiertoe heeft gekenmerkt. Om de eene party te believen staat daar zeker de herinnering aan den band tusschen Nederland en Oranje, maar om dit, ook voor anderen, aangenaam te makenvolgt er opdat de band door onze grondwettige instellingen be vestigd is. Vredelievende verzekeringen staan daar, om alle gemoederen gerust te stellen, maar tevens worden stilzwijgend oefeningen in den wapenhandel aanbevolen. De steun van ons volksbestaan moet gezocht worden in God, maar ook in ons zeivenDe bezwaren van vee ziekte geringen oogstbelemmeringen van den handelworden erkendmaar aanstonds een pleister op de wonde gelegd, die de pijn voor het ogenblik stiltschoon de genezing nog zeer onzeker blijft. Slechts op één punt hooren wij een stellig getuigenisdat namelijk de vissche- rijen zooveel voordeel opleverden. Maar wij vragen vooral, wat zegt de troon rede omtrent de hoofdkwestien van den dag? Wij lezen de klassieke verzekering dat de be trekkingen met het buitenland van den meest vriendelijken aard zijn maar omtrent de Lim- burgsche aangelegenheden, waarvan men gaarne iets geweten hadlezen wij niets.' Wat het onderwijs betreftis het wel niet verrassend te lezen van de levendige belangstelling dei- regering want men mag er toch wel op re kenen dat deze aangelegenheid, in de eerste plaats belangrijk door haar wordt geacht. Maar het is iets nieuws dat hier ook van het bij zonder onderwijs gesproken wordt. Aan den eenen kant zal dit de voorstanders daarvan eene verkwikking zijn, maar aan de andere zijde kan het voor de partijmannen, die onbeperkte vrijheid voor hunne oneindig ge nuanceerde scholen wenschenjuist niet be geerlijk zijn, om onder het voortdurend be langstellend oog der regering te wezen. Men moge nu aan deze verklaring eenen veelbetee- kenenden zin gevenmaar wij laten den on- partijdigen lezer oordeelen, wat het ons geeft, dat het onderwijs met belangstelling gade wordt geslagen iets wat ieder weldenkend burger doet in tegenstelling van hetgeen ten vori- gen jare gezegd werd: het bestaande beant woordt- aan zijne roeping en ontwikkeling is pligt. Een enkel woord laat eene zekere partij nu veel gissen en hopen, maar bij elke te leurgestelde verwachting, kan men met gerust heid zeggener is niets beloofd. Omtrent de finantien kan natuurlijk door dit ministerie niet gezegd worden, dat zij gunstig staan. Men kon den koning ook de sombere voorstellingen van den heer Schimmel- penninck niet in den mond leggen. Nu wordt eerst alles gezegd, wat gewoonlijk tot een guns tige finantieele toestand behoort en dan weg gelaten de amortisatie. Maar daarvan kon moeijelijk gesproken wordenomdat onze mi nister ietwat a la Bismarckde daarvoor ,op vorige begrooting bestemde gelden tot andere bedoelingen bestemt. Ware er melding van gemaaktdan zou er aan het gunstig tafereel niets ontbroken hebben. Wij mogen ons in- tusschen troosten met de gedachtedatals het nu gezegde bevestigd wordt, er waarlijk geene rede van klagen is; dat de staten-gene raal misschien nog wel tot de slotsom komen, dat amortisatie minstens mogelijk zal zijnen dat ons kabinet waarschijnlijk liever bij het sluiten der zitting van gunstige finantien zal willen spreken, wanneer het gebleken is, dat het vroegere wanbestuur door een volmaakt beheer werd vervangen. Eindelijk van den toestand van Indie wordt niets gezegd. Ten vorigen jare was die guns tig. En thans Die toestand wekt 's konings belangstellingmeer dan ooithet ver trouwen van Indieop onze regeringzal bevestigd worden. Dus wederom eigenlijk niets gezegdmaar voor duizenderlei gevolgtrekkin gen ruimte gegeven. Was het bestuur tot hiertoe niet mild en regtvaardigWaarom heeft het vertrouwen in Indie bevestiging noodig sedert het optreden van dit bestuur? Maar de rijks-inrigtingen van landbouw en nijverheid in Indie, zullen blijven. Ziedaar mis schien het gewigtigste en meest bepaalde woord van de troonrede. Zou het ook het meest ware en gelukkige zijn Is daarbij gelet op de be hoeften en wenschen van Indie; op de duidelijk aangewezen rigting der Staten-Generaal Of zou deze periode er ingebragt zijn, om den gloed- nieuwen minister van koloniën gelegenheid te geven, om zijne conservatieve plannen te ont wikkelen? Zeker is in geene jaren zoo positief over dit punt in eene troonrede gesproken. De hoofdkwestie voor ditmaal daarlatende, vragen wij alleen, of het eene proeve van conservatieve wijsheid isom juist omtrent dit onderwerp den koning het algemeen standpunt te doen verlaten, den koning partij te laten kiezen voor eene rigting, die, door een toevallige zamenloop, aan enkele stemmen, haar bestaan als regerings partij te danken had? Bijna zou men zeggen, de zinsnede van koloniën is in de troonrede geschreven of door iemand,die nog nooit minister was en voor het eerst zulk eene rede hielp opstellen of door iemand, die den koning tot een partijman wilde makeniets wat nimmer nog door eenig ministerie' zóó werd gedaan. Men moge dit open en loijaal noemen de uitkomst zal leeren of het kabinet met deze troonrede den koning

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 1