ingerigtc, bewaarplaats voor lijken, die der gemeentekas zeker op eene niet onaanzienlijke uitgave zal te staan komen. Maarals deinsde de C. voor de verantwoordelijkheid van zulk een duren raad terug, laat ze er op volgen: „Men verlieze niet uit het oog, dat, tijdens het heerschen van besmettelijke ziektenzulk eene bewaarplaats van lijken eene bron van infectie worden kan." liet is of de C. wil zeggen: „Men haaste zich niet te veel met uitvoering te geven aan onzen raad, maar bezie eerst, óók de keerzij van de medaille." Het is mogelijkdat het aan mij ligt, maar ik vind in dat alles zóóveel tegenspraak en verwarring van denkbeeldendat ik den draad van Ariadne zou behoevenom mij uit dezen doolhof te redden. Thansnu ik dien niet bij de hand heb wil ik trachten mij eene eigen voorstelling van de zaak te makenen die komt hierop neder: Allereerst moet het beginsel worden uitgemaakt, dat ten grond slag van den voorgestelden maatregel zal moeten strekken. En dit beginsel moet eenvoudig zijn, zonder meerafzon- dering van die lijken, die, tijdens het heerschen van cholera en andere besmettelijke ziektenzonder gevaar voor de levenden en gezonden niet in hunne eigene woning kunnen verblijven. Staat dit eenmaal vastdan wordt de zaak hoogst eenvoudig en weinig kostbaar in de uitvoeringdan heeft zij niet de strekking om zooals de commissie het wilutot groot gemak der artsen te dienen', maar tot beveiliging der gezonde en levende huisgenooten van den overleden persoon. Eit wat is nu het middel Eene kleinewater- en winddigtehouten loodswaarin men eenige open lijkkisten, nevens elkander, plaatsen kan, schijnt mij, ter bereiking van dit oogmerkvoldoende. Welligt ware het op het kerkhof aanwezigesteenen gebouw bij eenige uitbrei ding daartoe interigten. Indien zulk een maatregel in de bedoeling van den voorsteller of van de commissie mogt gelegen zijn, dan zou ik er mij vol komen mede kunnen vereenigendoch dan zou het epitheton naar den eisch der wetenschap ingerigt" gevoegelijk achterwege kunnen blijven. Mogt men evenwelals beginselwillen aannemen nom het begraven van schijndooden voortekomen"dan acht ik den maat regel overbodig en bij den toestand onzer gemeente-fman- oiën onuitvoerbaar. .Overbodig: 1. Omdat ikop grond der ervaring, door verschillende epi- demiën aan de hand gedaan, het gevaar voor schijndood, bij cholera, zeer geving aeht. In weerwil dat deze treurige, ziekte tegenwoordig in de meeste staten van Europa beerscht; in weerwil dat, in vele naburige rijken, niet alleen wetenschap pelijk ingerigte lijkenhuizen bestaan, maar ook aan vele groote hospitalen der wereldsteden, behalve de gewone sectie-zalen nog afzonderlijke Ujlcenkamers verbonden zijnwaarbij algemeen heevsckende en besmettelijke ziekten lijkentijdelijk kunnen worden gedeponeerd en bewaaktis mij uit de mij bekende binnen- en buitenlandsche tijdschriften, nog geen enkel, wel ge constateerd geval van schijndood bij cholerahekend gewor den en '2. omdat men van elk regtschapen en kundig geneesheer mag verwachten dat hijvooral bij snel verloopende ziekten geene verklaring van overlijden zal afgevenzonder zichdoor een naauwgezet en persoonlijk onderzoekte hebben overtuigd van den werkelijken dood des overledenen. Maar ik noemde ook den maatregelbij den toestand onzer gemeente-iinanciën onuitvoerbaar; en wél, omdat er, ter bereiking van dit oogmerkvan niets meer of min sprake zou moeten zijn, dan van de inrigting van een formeel lijkenhuis, hetwelk alle waarborgen oplevert, dat de sluimerende levenskiem van schijndooden daarin niet worde uitgebluschtwaarin alle hulpmiddelen en toestellen voorhanden zijn om die kunstmatig optewekkenen datdag en nachtdoor een geschikt perso neel wordt bewaakt. Het behoeft wel geen betoogdat zulk eene onderneming de financiële krachten onzer gemeente ver zou te boven gaan. Wat nu eindelijk de vrees betreftdoor de commissie geuit dat eene bewaarplaats voor lijken eene bron van infectie zou kunnen worden"óók die kan ik niet deelen om de een voudige reden dat ik mij zulk eene bewaarplaats niet denken kanzonder dat daarin alle middelen tot desinfectie, zoowel van bet gebouw als van de daarin bewaarde lijken, voorhanden zijn. Dhr. mr. Saaijmans Vader heeft met zeer veel belangstelling den vorigen spreker gevolgd en de vraag of de cholera bepaald meerdere aanleiding tot schijndood zou opleveren dan andere krankheden ontkennend hooren beantwoorden. Meermalen beeft hij door andere deskundigen hooren zeggen dat een overtuigend bewijs van overlijden bijna altijd en in ieder geval zeer moeijelijk is. Hij zou wel genegen zijn tot de daarstelling van etn eenvou dig gebouw tot bewaring van lijken medetewerken zonder in- tussehen geacht te willen worden zijne goedkeuring te hechten aan de oprigting eener bewaarplaats, daargesteld volgens alle de eisehen der wetenschap, voornamelijk omdat hij er tegen opziet de linantien der gemeente meer te belasten. De heer Verhagen verheugt zich dat de beide laatste sprekers zoo zeer voor de ondersteuning van zijn voorstel hebben geijverd, en noemt eenige gemeenten op in het bezit van lijkenhuizen dit zijn meestal kleine en niet zeer volkrijke gemeenten en hij ziet geene enkele rede waarom hier niet iets dergelijks zou kunnen daargesteld worden. De heer Fransen van de Putte zegt: dat men zijn gevoel door de rede moet laten beheerschenhet gevoel toch is de indruk door de omstandigheden van den dag te weeg gebragt, dat door liet gezond verstand geleid behoort te worden. Hij zal stemmen tegen het voorstel omdat het eene nieuwe inrigting zoude zijn de finantiele krachten der gemeente verre te boven gaande, en een onderwerp betreffende waarop bij de begrooting niet gerekend is. De heer Verhagen acht de noodzakelijkheid daarentegen zeer groot hij zou anders geen voorstel daartoe hebben gedaan. Hij meent voorts dat de kosten zeer geschikt zouden te bestrijden zijn uit de ontvangsten der begrafenisregten en wanneer die daaruit niet konden gevonden worden is er bovendien een vrij aanzienlijke post op de begrooting voor onvoorziene uitgaven waaruit dan de bestrijding kon geschieden. De heer mr. Saaijmans Vader ondersteunt het voorstel nader door te wijzen op de urgentie tot verwijdering van lijken uit sommige woningen en acht daartoe de daarstelling eener berg plaats hoogst wenschelijk. De lieer van den Bosch vraagt hoe het zal gaan met het be waken van lijken in die bewaarplaats waarop de heer van Dort antwoordtdat men alleen eene bewaarplaats wenscht te stich ten geenszins om ook de lijken te doen bewaken. De Voorzitter daarentegen zegtdat zijns inziens het voorstel strekt ook luidens zijne bewoordingen om ontijdige begravingen voor te komen en hij alzoo een formeel lijkenhuis bedoelten daarvan de urgentie niet inziet. De heer Verhagen beantwoordt die sprekers en zegt, dat er in zijn oog wel degelijk urgentie bestaat zoolang de cholera in onze nabijheid heerscht. Hij herhaalt slechts eene eenvondige bewaarplaats te verlangen en de inrigting daarvan gaarne aan deskundigen overtelateuterwijl indien men het bewaken der lijken te kostbaar of minder noodig acht hij daarop niet zoude insteren. Aan de woorden ontijdig hegraven schijnen sommige leden eene andere beteekenis te hechten dan in des sprekers bedoeling lag. Volgens art. 53 van het B. W. mag geene begraving plaats hebben binnen de 36 uren na het overlijden behoudens in de gevallen bij politie reglementen voorzien. Zoodanig reglement bestaat hier niet en het is juist op grond van dien bij de wet bepaalden termijndat spreker iedere begraving binnen de 36 uren ontijdig of biunentijds noemt. Het argument dat er geen geld op de begrooting voor deze te doene uitgaaf zoude voorhanden zijn is door hem voldoende wederlegd door te wijzen èn op de begrafenisregten èn op de onvoorziene uitgaven. De heer van de Putte komt nogmaals terug op de onjuist heid van het spreken over ontijdig begraven, daarvan kan geen sprake zijn er is alleen vervroegd begraven. De heer van Dort zegtdat zijne denkbeelden en die des voorstellers zeer na overeenkomennu hij omtrent de bepaling van de uitdrukking /ontijdige begravingdoor den voorsteller na der is ingelichtwaarin hij eerst had meenen te zien de be doeling om begraving van schijndooden voortekomendit laatste zou hij onnoodig geacht hebben. De Voorzitter zegt niets te willen afdingen op het nuttige der inrigtingmaar met het oog op de finantiele positie rijst bij hem de vraag of de urgentie tot daarstelling wel zoo groot is P Immers de cholera epidemie is uit deze gemeente gelukkig geweken en mogt men tot die stichting overgaan dan zal men ook tegen hoog loon geschikte personen moeten aanstellen om bij de in bewaring zijnde lijken te waken, en behalve dat het moeijelijk zal zijn die te vinden zal een en ander dus voort duren nog al aanzienlijke kosten veroorzaken. Hij acht den raad verpligt te letten op de krachten der ge meente om in dit alles te voorzien en zou in ieder geval de voorlichting van deskundigen verlangen. Na nog eenige discussien is het beginsel om eene bewaarplaats opterigten zonder meer met algemeene stemmen aangenomen uitgezonderd die van den heer van de Putte. Wordt vervolgd.) GOES, Drukkerij van 1\ KLEEIJWENS ZOON. Uitgevers der Goessche Courant,

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1866 | | pagina 6